augustus 2018
Concerti per archi III e concerti per viola d'amore
Accademia Bizantina o.l.v. Ottavio Dantone
Het is reden om te vieren dat Naïve's uitstekende Vivaldi Edition weer eens doorgaat, en deze schijf is een andere enorm plezierige toevoeging.

Gelukkig voor Vivaldi-liefhebbers is de lang stilgevallen Naïve Edition nu weer op de rails, compleet met die chique coverportretten die haute couture en postmodernistische camp vermengen. De Rode Priester, een bundel hyperactiviteit, verkondigde beroemd dat hij een concert sneller kon schrijven dan zijn kopiisten nodig hadden om het te kopiëren. Sommige van de kleine concerten voor strijkorkest, waarvan de meeste minder dan vijf minuten duren, lijken zijn punt te bewijzen. Maar zelfs wanneer de basisinventie – laconieke herhaalde zinnen, voorspelbare ketens van sequenties – formulematig is, is Vivaldi's kenmerkende opruiende energie de beste. Er is ook meer variatie dan je zou vermoeden. Finales variëren van de rennende bourrée in het D majeur Concerto, RV126, tot de opwindende drievoudige fuga in RV152. Langzame bewegingen zijn zelden rechttoe rechtaan zang. De chromatische waas in de spookachtige Largos van RV161 en RV142 roept de mysterieuze melancholie van de Venetiaanse lagune op. Er zijn ook vleugjes exotisme, zoals in RV163, bijgenaamd Conca, waar Vivaldi ‘wave-machine’-effecten creëert met een conchiglia marina, een grote schelp met een toegevoegd mondstuk.
Aangedreven door de percussief inventieve continuo, de dreunende aartsluit en barokgitaar op de voorgrond, zijn Dantone en zijn Italiaanse band in een geweldige vorm. Sommigen zullen hun wenkbrauwen fronsen bij de overdreven dynamische contrasten, de frequente zwellingen en eb en de ongeprovoceerde aanvallen op sterke beats. Maar verhoogde theatraliteit, zowel in langzame als snelle bewegingen, is zeker waar deze muziek om draait. Ook is er geen gebrek aan poëzie waar dat gepast is. Violist Alessandro Tampieri spint een welsprekende cantilena in de Andantes van RV167 en RV163, terwijl de drijvende harmonieën in de ‘lagune’-bewegingen een hypnotiserende, gedempte intensiteit hebben.
Tampieri excelleert ook in vijf van Vivaldi's viola d'amore concerten, waarschijnlijk gecomponeerd voor de beroemde Anna Maria van de Pietà, hoewel de componist naar verluidt zelf een kei was in het bespelen van het instrument. Dantone en zijn spelers zorgen ervoor dat Vivaldi's elementaire, explosieve energie nooit tekortkomt. Tampieri verslaat de stapels bravoure passagewerk met vuur en gratie, en voegt zijn eigen vermakelijke, zelfs gekke cadensen toe die de diepe, zoemende resonantie van de sympathieke snaren van de viola d'amore uitbuiten. Maar dit smaakvolle instrument inspireerde ook muziek van reflectieve delicatesse, niet alleen in de langzame delen (waaronder de zwevende siciliano van RV394 een hoogtepunt is), maar ook in Allegros zoals het eerste deel van RV397 en de finale van het luchtige A-majeurconcert, RV396. In fantasy, grilligheid en pure virtuositeit kan Tampieri zich in ieder geval meten met zijn Italiaanse landgenoot Fabio Biondi (Virgin, 11/07).
Het lijkt onbeleefd om te eindigen met een klacht. Maar waarom neemt Naïve slechts vijf van de zes viola d’amore-concerten op de tweede cd (die slechts 48 minuten duurt) op, terwijl er nog ruimte over was voor de zesde, plus het verrukkelijke concert voor viola d’amore en luit?

Happily for Vivaldi lovers, the long-stalled Naïve Edition is now back on track, complete with those chic cover portraits mingling haute couture and postmodernist camp. A bundle of hyperactivity, the Red Priest famously proclaimed that he could write a concerto faster than it took his copyists to copy it. Some of the tiny concertos for string orchestra, most lasting under five minutes, seem to prove his point. Yet even when the basic invention – laconic repeated phrases, predictable chains of sequences – is formulaic, Vivaldi’s trademark incendiary energy carries the day. There is also more variety than you might suspect. Finales range from the scampering bourrée in the D major Concerto, RV126, to the exhilarating triple fugue in RV152. Slow movements are rarely straightforwardly songful. The chromatic haze in the haunting Largos of RV161 and RV142 evokes the mysterious melancholy of the Venetian lagoon. There are touches of exoticism, too, as in RV163, nicknamed Conca, where Vivaldi creates ‘wave-machine’ effects with a conchiglia marina, a large seashell with an added mouthpiece.
Propelled by the percussively inventive continuo, thrumming archlute and Baroque guitar to the fore, Dantone and his Italian band are on cracking form. Some may raise an eyebrow at the exaggerated dynamic contrasts, the frequent swellings and ebbings and the unprovoked assaults on strong beats. But heightened theatricality, in slow movements as well as fast, is surely what this music is all about. Nor is there a want of poetry where apt. Violinist Alessandro Tampieri spins an eloquent cantilena in the Andantes of RV167 and RV163, while the drifting harmonies in the ‘lagoon’ movements have a mesmeric hushed intensity.
Tampieri also excels in five of Vivaldi’s viola d’amore concertos, probably composed for the Pietà’s famous Anna Maria, though the composer was reportedly a dab hand at the instrument himself. Dantone and his players ensure that Vivaldi’s elemental, explosive energy is never short-changed. Tampieri dispatches the reams of bravura passagework with fire and grace, and adds his own entertaining, even crazy cadenzas that exploit the deep, buzzy resonance of the viola d’amore’s sympathetic strings. But this flavoursome instrument also inspired music of reflective delicacy, not only in the slow movements (among which RV394’s floating siciliano is a highlight) but also in Allegros like the first movement of RV397 and the finale of the airy A major Concerto, RV396. In fantasy, caprice and sheer virtuosity Tampieri is at least a match for his fellow Italian Fabio Biondi (Virgin, 11/07).
It seems churlish to end with a gripe. Why, though, do Naïve include only five of the six viola d’amore concertos on the second disc (running to just 48 minutes), when there would have been room to spare for the sixth, plus the delectable concerto for viola d’amore and lute?