Awards Issue 2018


Decades - A Century of Song, volume 3

Malcolm Martineau

Vivats fantasierijke benadering van het verkennen van 19e-eeuwse liederen, decennium voor decennium, reikt tot de jaren 1830: negen componisten, drie talen, een aantal zeldzaamheden en een aantal uitstekende zangstukken.

Nu Schubert dood is en Schumann zich bijna uitsluitend aan de piano wijdt, lijken de jaren 1830 een relatief braakliggend, ‘tussen’-decennium voor liederen. Toch, zoals Malcolm Martineau en zijn zangercollega’s onthullen, is er charme, humor en inventiviteit in overvloed in liederen die negen componisten en drie talen omvatten. Het meest bekend zijn die van Felix Mendelssohn, waarvan ‘Pagenlied’ een onweerstaanbare serenade op de tenen is. De drie liederen van Fanny Mendelssohn, die feilloos de dunne lijn tussen gevoeligheid en sentimentaliteit vinden, kunnen in ieder geval tippen aan die van haar broer in poëtisch inzicht en melodieuze aantrekkingskracht; en hoewel ‘Fischermädchen’ en ‘Ihr Bildnis’ van Franz Lachner extraverter en (in ‘Ihr Bildnis’) minder verontrustend zijn dan de beroemde zettingen van zijn vriend Schubert, hebben ze een geheel eigen sfeer.

Als Lachner u even kan laten twijfelen of Schubert deze Heine-verzen voor altijd op muziek heeft gezet, klinken Carl Loewe's composities van gedichten uit Chamisso's Frauenliebe und -leben, afwisselend lieflijk en vrolijk, comfortabel gedomesticeerd naast die van Schumann. Angelika Kirchschlager, een zangeres die niet in staat is tot saaiheid, heeft hier het leeuwendeel van de Duitse liederen in handen. Hoewel haar levendige mezzo een tikje onhandelbaar kan klinken, met hoge noten die neigen naar opbollen, is Kirchschlager altijd een meeslepende vertolker. Ze dramatiseert Mendelssohns bardische ‘Das Waldschloss’, een bosvariant van het Lorelei-verhaal, op fraaie wijze en brengt een sluwe humor en timing naar Loewe’s naïef charmante ballades ‘Der verliebte Maikäfer’ – een soort ruig meikeververhaal – en ‘Der Kuckuck und der Nachtigall’, door Mahler scherper vertolkt als ‘Lob des hohen Verstandes’.

Soraya Mafi, een sopraan die ik nog niet ken, heeft de ideale gratie en tonale zuiverheid voor Fanny Mendelssohns zacht ontroerende ‘Die Mainacht’ (een Hölty-gedicht dat door Brahms is vereeuwigd) en vangt alle verrukkelijke opwinding van haar ‘Wanderlied’. John Mark Ainsley, de toon niet zo gemakkelijk lyrisch als vroeger, zingt de Lachner-liederen met begrip en gevoel. Lorna Anderson, die de Rijn oversteekt, is een en al Gallische onbezorgdheid in Meyerbeers 'La fille de l'air', bijgestaan ​​door Malcolm Martineaus begeleiding van gesponnen zijde, en exploiteert de mezzozozenwarmte in haar sopraan in Berlioz' spookachtige romance 'Je crois en vous', later gerecycled in Benvenuto Cellini. De Franse romance is ook de belangrijkste invloed op de verrukkelijke Russische liederen hier, gecomponeerd in een tijd dat een echt nationaal idioom nog in opkomst was. Bariton Alexey Gusev, met zijn donkere, onmiskenbaar Slavische timbre, verslaat deze met elegantie en punt, duidelijk genietend van de verbale muziek van zijn moedertaal. Dit is nog een jonge zanger om in de gaten te houden.

Met begeleidingen die vaak discreet ondersteunend zijn, is het te gemakkelijk om Martineau's bijdrage als vanzelfsprekend te beschouwen: ritmisch geanimeerd, subtiel genuanceerd, altijd open voor mogelijkheden voor humor en kleur. De presentatie is, net als in de voorgaande delen, van topklasse, met teksten en vertalingen en stimulerende aantekeningen van Susan Youens die ervoor zorgen dat u deze liederen, waarvan er veel zeldzaam zijn, met spoed wilt horen.

With Schubert dead and Schumann devoting himself almost exclusively to the piano, the 1830s might seem a relatively fallow, ‘in-between’ decade for song. Yet, as Malcolm Martineau and his singer colleagues reveal, there is charm, wit and inventiveness aplenty in songs that embrace nine composers and three languages. Best known are those by Felix Mendelssohn, of which ‘Pagenlied’ is an irresistible serenade-on-tiptoe. The three songs by Fanny Mendelssohn, unerringly locating the fine line between sensitivity and sentimentality, are at least a match for her brother’s in poetic insight and melodic allure; and while Franz Lachner’s ‘Fischermädchen’ and ‘Ihr Bildnis’ are more extrovert and (in ‘Ihr Bildnis’) less disturbing than his friend Schubert’s famous settings, they have a distinctive atmosphere of their own.

If Lachner can momentarily make you question that Schubert had set these Heine verses for all time, Carl Loewe’s settings of poems from Chamisso’s Frauenliebe und -leben, sweet and jaunty by turns, sound comfortably domesticated alongside Schumann’s. Angelika Kirchschlager, a singer incapable of dullness, has the lion’s share of the German Lieder here. While her vibrant mezzo can sound a touch unwieldy, with high notes inclined to billow, Kirchschlager is always an involving interpreter. She nicely dramatises Mendelssohn’s bardic ‘Das Waldschloss’, a woodland variant of the Lorelei tale, and brings a sly wit and timing to Loewe’s naively charming ballads ‘Der verliebte Maikäfer’ – a sort of shaggy cockchafer story – and ‘Der Kuckuck und der Nachtigall’, set, more acerbically, by Mahler as ‘Lob des hohen Verstandes’.

Soraya Mafi, a soprano new to me, has the ideal grace and tonal purity for Fanny Mendelssohn’s gently touching ‘Die Mainacht’ (setting a Hölty poem immortalised by Brahms), and catches all the rapturous excitement of her ‘Wanderlied’. John Mark Ainsley, the tone not quite as easefully lyrical as of old, sings the Lachner songs with understanding and feeling. Moving across the Rhine, Lorna Anderson is all Gallic insouciance in Meyerbeer’s ‘La fille de l’air’, abetted by Malcolm Martineau’s spun-silk accompaniment, and exploits the mezzo warmth within her soprano in Berlioz’s haunting romance ‘Je crois en vous’, later recycled in Benvenuto Cellini. The French romance is also the prime influence on the delightful Russian songs here, composed at a time when a true national idiom was still emerging. Baritone Alexey Gusev, with his dark, unmistakably Slavic timbre, dispatches these with elegance and point, patently relishing the verbal music of his native language. This is another young singer to watch.

With accompaniments that are often discreetly supportive, it’s too easy to take for granted Martineau’s contribution: rhythmically animated, subtly nuanced, always alive to opportunities for wit and colour. Presentation, as in previous volumes, is first-rate, with texts and translations, and stimulating notes from Susan Youens that make you want to hear these songs, many of them rarities, as a matter of urgency.