september 2018
Halévy: La Reine de Chypre
Flemist Radio Choir & Paris Chamber Orchestra o.l.v. Hervé Niquet
Een minder bekende opera – maar wat een heerlijke pleidooien krijgt het hier! Karaktervolle zang van een geweldige cast, alles perfect vormgegeven door Niquet.

Fromental Halévy (1799-1862): een naam die je niet vaak tegenkomt. Maar hij was een sleutelfiguur, samen met Meyerbeer, in de ontwikkeling van de Parijse grand opéra: leerling van Cherubini, postume schoonvader (om zo te zeggen) van Bizet, componeerde hij meer dan 30 opera's, waarvan de meest succesvolle La Juive (1835) was. Bijna zeven jaar later, op 22 december 1841, kwam La reine de Chypre. Donizetti's Caterina Cornaro (1844) bestrijkt hetzelfde terrein en was in feite gebaseerd op hetzelfde libretto. De Caterina uit de geschiedenis behoorde tot een machtige Venetiaanse familie met belangen in Cyprus. Ze was getrouwd met de Franse koning van Cyprus - die prompt stierf, vrijwel zeker vergiftigd door de Venetianen; na 15 jaar als marionet te hebben geregeerd, werd ze gedwongen afstand te doen van de troon en werd Cyprus onderdeel van het Venetiaanse rijk.
Venetië zelf is de schurk van de opera, belichaamd in de sinistere figuur van Mocénigo: hij voorkomt dat Catarina met Gérard, een Franse ridder, trouwt door haar oom, Andréa, te vertellen dat de gevreesde Raad van Tien haar verplicht om met de Franse koning, Jacques de Lusignan, te trouwen. De actie verplaatst zich naar Cyprus, waar Lusignan – zonder zijn identiteit te onthullen – Gérard redt van Mocénigo's moordenaars. Wanneer Gérard tijdens de huwelijksviering zijn rivaal probeert te vermoorden, spaart Lusignan zijn leven. Twee jaar later duikt Gérard op uit Rhodos als een van de ridders van Sint-Jan. Mocénigo wordt gearresteerd en de stervende Lusignan verzamelt zich voordat hij zich bij Gérards mannen voegt om de binnenvallende Venetianen te verslaan. De weduwe Catarina toont de nieuwe koning, haar babyzoon, aan het volk, terwijl Gérard en zijn mederidders wegvaren.
Het Palazzetto Bru Zane heeft Halévy’s reputatie een enorme dienst bewezen door deze prachtig gecaste opname te presenteren in een nieuwe editie die zorgvuldig is samengesteld door Volker Tosta. Sommige passages zijn waarschijnlijk voor het eerst te horen; andere passages zijn weggelaten, waaronder de balletten en, vreemd genoeg, het koor van gondeliers dat in een begeleidend artikel werd beschreven als ‘zo populair in zijn tijd’. Aangezien het onwaarschijnlijk is dat er nog een andere opname zal verschijnen, is het jammer dat Bru Zane niet helemaal los is gegaan en een derde cd heeft toegevoegd, zodat de hele partituur kon worden gegeven, varianten en al. En wat een partituur! Het heeft bijna alles wat je maar kunt wensen: oprechte airs, gepassioneerde duetten, krachtige ensembles, subtiele orkestratie. Halévy maakt veelzeggend gebruik van reminiscentiemotieven, zoals de frase die begint met vier herhaalde noten om Mocénigo en zijn plot te vertegenwoordigen. ‘Bijna alles’, want de man is een schaamteloze schurk, geen dubbelhartige intrigeur zoals Shuisky in Boris Godunov voor wie de tenorstem helemaal geschikt lijkt. Éric Huchet doet het goed, maar het zou effectiever zijn geweest als Halévy van Mocénigo een grafbas had gemaakt.
Catarina is geschreven voor Rosina Stoltz, de maîtresse van de directeur van de Opéra. Haar stem is de eerste die we horen, snel gevolgd door die van Gérard. Hun duet vestigt hun liefde, die al snel gefrustreerd zal raken, de eerste akte eindigt met Andréa’s verbod op het huwelijk. Pas aan het begin van de tweede akte, na een griezelige entr’acte met pizzicato lage strijkers, solo houtblazers en een kerkklok, ligt de focus op Catarina alleen. Véronique Gens, met een geweldige stem, is de hele tijd dramatisch overtuigend, alsof ze in een geënsceneerde uitvoering zit.
Cyrille Dubois is net zo magnifiek als Gérard, een rol geschreven voor Gilbert Duprez. Zijn geweldige Scene and Air komt in Act 4, waar hij zich voorbereidt om Lusignan te vermoorden. Michael Spyres nam het laatste deel op in zijn ‘Espoir’-recital (Opera Rara, 10/17); hier hebben we het geheel, hoge Bes, C en Des klinken briljant en onbevreesd aan het einde. ‘Salut à cette noble France’, Gérards opwindende nummer met Lusignan, gaat met een swing, Halévy tipt hier zijn hoed voor het duet ‘Amour sacré de la patrie’ in Aubers La muette de Portici. Étienne Dupuis, gevoelig in het daaropvolgende ‘Triste exilé sur la terre étrangère’, is ontroerend in zijn laatste afscheid. Koor, orkest en Hervé Niquets dirigeerwerk zijn voorbeeldig. Een absoluut opwindende opname. Welk ondernemend bedrijf gaat dit meesterwerk op de planken brengen?

Fromental Halévy (1799-1862): not a name one comes across very often. But he was a key figure, with Meyerbeer, in the development of Parisian grand opéra: pupil of Cherubini, posthumous father-in-law (so to speak) of Bizet, he composed more than 30 operas, of which the most successful was La Juive (1835). Nearly seven years later, on December 22, 1841, came La reine de Chypre. Donizetti’s Caterina Cornaro (1844) covers the same ground and was in fact based on the same libretto. The Caterina of history belonged to a powerful Venetian family with interests in Cyprus. She was married to the French king of Cyprus – who promptly died, almost certainly poisoned by the Venetians; after reigning as a puppet for 15 years she was forced to abdicate, and Cyprus became part of the Venetian empire.
Venice itself is the villain of the opera, embodied in the sinister figure of Mocénigo: he prevents Catarina from marrying Gérard, a French knight, by telling her uncle, Andréa, that the feared Council of Ten requires her to marry the French king, Jacques de Lusignan. The action moves to Cyprus, where – neither man revealing his identity – Lusignan saves Gérard from Mocénigo’s assassins. When, at the wedding celebrations, Gérard tries to kill his rival, Lusignan spares his life. Two years later, Gérard turns up from Rhodes as one of the Knights of St John. Mocénigo is arrested and the dying Lusignan rallies before joining Gérard’s men in defeating the invading Venetians. The widowed Catarina shows the new king, her infant son, to the people, while Gérard and his fellow knights sail away.
The Palazzetto Bru Zane has done Halévy’s reputation an enormous service by presenting this splendidly cast recording in a new edition painstakingly assembled by Volker Tosta. Some passages are probably being heard for the first time; other passages are omitted, including the ballets and, oddly, the chorus of gondoliers described in an accompanying article as ‘so popular in its day’. Given that another recording is unlikely to appear for a long time, it’s a pity that Bru Zane didn’t go the whole hog and add a third CD so that the whole score could be given, variants and all. And what a score! It has almost everything you could wish for: heartfelt airs, passionate duets, powerful ensembles, subtle orchestration. Halévy makes telling use of reminiscence motifs, such as the phrase beginning with four repeated notes to represent Mocénigo and his plotting. ‘Almost everything’, because the man is a bare-faced thug, not a two-faced schemer like Shuisky in Boris Godunov for whom the tenor voice seems entirely appropriate. Éric Huchet does well but it would have been more effective if Halévy had made Mocénigo a sepulchral bass.
Catarina was written for Rosina Stoltz, the mistress of the director of the Opéra. Hers is the first voice we hear, quickly followed by Gérard’s. Their duet establishes their love, so soon to be frustrated, the first act ending with Andréa’s forbidding the marriage. It’s not till the beginning of Act 2, after a creepy entr’acte featuring pizzicato lower strings, solo woodwind and a church bell, that the focus is on Catarina alone. Véronique Gens, in superb voice, is dramatically convincing throughout, as though she were in a staged performance.
Cyrille Dubois is equally magnificent as Gérard, a part written for Gilbert Duprez. His great Scene and Air comes in Act 4, where he prepares to murder Lusignan. Michael Spyres included the latter section in his ‘Espoir’ recital (Opera Rara, 10/17); here we have the whole thing, top B flat, C and D flat ringing out brilliantly and fearlessly at the end. ‘Salut à cette noble France’, Gérard’s stirring number with Lusignan, goes with a swing, Halévy here tipping his hat to the duet ‘Amour sacré de la patrie’ in Auber’s La muette de Portici. Étienne Dupuis, sensitive in the ensuing ‘Triste exilé sur la terre étrangère’, is touching in his dying farewells. Chorus, orchestra and Hervé Niquet’s conducting are exemplary. An absolutely thrilling recording. Now which enterprising company is going to stage this masterpiece