november 2018


Mahler: Symphony No. 5

Swedish Radio Symphony Orchestra o.l.v. Daniel Harding

Het bewijs dat het Zweedse RSO in topvorm is onder leiding van Daniel Harding, die een schitterende uitvoering geeft van deze populaire en grote symfonie.

Bellen omhoog; met de grootste heftigheid; gehaast, d.w.z. achteloos. Mahlers Vijfde is doorspekt met dergelijke verwensingen, evenals verbijsterend onregelmatige veranderingen van maat en tempo, waardoor het stuk kan aanvoelen als een stormbaan - 'te scherzoïde', zoals een van mijn geleerde collega's het ooit tegen me zei. Daniel Hardings strategie is niet om de frequente toevluchten van de componist tot extremiteit te ontwijken, maar om ze recht in de ogen te kijken.

De openingstreurmars is vrijwel uitgegraven uit sombere zwarte aarde. Harding zet een gedurfd breed tempo en houdt het vast voor een grimmige dood. Er wordt hier met de grootste heftigheid gespeeld (Mahlers markering voor het tweede deel) en, in het Scherzo, Mariana-diepten van loopgraven, doorboord door col legno en paukenslagen die goede subwoofers het vuur aan de schenen moeten leggen. Rubato-aanpassingen aan de puls vinden plaats onder de motorkap; wat deze Vijfde in schoppen heeft is Schwung. Tegenover vergelijkbare, oprechte en anderszins indrukwekkende recente verslagen, bieden de spelers van het Zweedse Radio Symfonieorkest meer energie en kleur dan de Düsseldorfer Symphoniker voor Adám Fischer, en ze zijn gezegend met veel levendiger en directer opgenomen geluid dan de verrassend modderige techniek die is toegewezen aan het Gürzenich Orkest en François-Xavier Roth.

Een toonvast Adagietto wordt teder gezongen alsof het midden in de liefde is en niet in de dood, maar met de ruimte om zowel natuurlijk klinkende portamento aan de zinnen te geven als een brede cesuur van respijt en reflectie te planten te midden van de neurotische en uiteindelijk euforische stemmingswisselingen van de symfonie - en de uitvoering. Het vergt een bepaalde, informele intelligentie van frasering om de finale niet te laten vervallen in spraakzame of gewichtige trivialiteit; de (in de studio opgenomen) koperblazersgeleide apotheose arriveert hier met het soort authentiek live, cumulatieve impact dat een halsbrekende sprint naar de tape vereist. In een markt waar moderne rivalen in vergelijking alledaags of geparfumeerd met finesse klinken, wekt deze Vijfde hoge verwachtingen voor wat de grafische coverillustratie impliceert dat een complete cyclus kan worden.

Bells up; with the greatest vehemence; hurriedly, ie carelessly throughout. Mahler’s Fifth is peppered with such imprecations, as well as bewilderingly inconstant changes of metre and tempo, which is why the piece can feel like an assault course – ‘too scherzoid’, as one of m’learned colleagues once put it to me. Daniel Harding’s strategy is not to duck the composer’s frequent recourses to extremity but to meet them head-on.

The opening funeral march is fairly dug out of sullen black earth. Harding sets an audaciously broad pace and hangs on to it for grim death. There is playing here of the greatest vehemence (Mahler’s marking for the second movement) and, in the Scherzo, Mariana depths of trenchancy pock-marked by col legno and timpani thwacks that should give good subwoofers a run for their money. Rubato tweaks to the pulse take place under the bonnet; what this Fifth has in spades is Schwung. Set against similarly proportioned, wholehearted and otherwise impressive recent accounts, the Swedish Radio Symphony players offer more energy and colour than the Düsseldorfer Symphoniker for Adám Fischer, and they are blessed with far more vivid and immediate recorded sound than the surprisingly muddy engineering allotted to the Gürzenich Orchestra and François-Xavier Roth.

A pitch-perfect Adagietto is sung tenderly as if in the midst of love and not death, but with the space both to impart natural-sounding portamento to its phrases and to plant a broad caesura of respite and reflection amid the symphony’s – and the performance’s – neurotic and finally euphoric turns of mood. It takes a particular, colloquial intelligence of phrasing not to let the finale lapse into garrulous or portentous triviality; its (studio-recorded) brass-led apotheosis arrives here with the kind of authentically live, cumulative impact that demands a headlong dash for the tape. In a market where modern rivals sound pedestrian or perfumed with finesse by comparison, this Fifth raises high hopes for what the graphic cover artwork implies may become a complete cycle.