november 2018


Langgaard: Symphonies Nos. 2 & 6 - Gade: Tango jalousie

Vienna Philharmonic Orchestra o.l.v. Sakari Oramo

Onbekende maar zeer lonende muziek, gespeeld door een geweldig orkest dat duidelijk geniet van de kans om zich te verdiepen in de fascinerende klankwereld van deze componist.

Het vervolg op hun indrukwekkende optreden in Per Nørgårds Eerste en Achtste symfonie (8/14) laat Sakari Oramo en de Wiener Philharmoniker twee contrasterende werken van Rued Langgaard op zich nemen die deze componist in al zijn stilistische diversiteit en roekeloosheid belichten.

Kort na zijn ambitieuze debuut in dit genre is Langgaards Tweede symfonie (1914) de meest direct aansprekende van de cyclus: een uitgebreide maar nooit ongerichte studie in een romantiek die zich concentreert op Schumann en Strauss. Zo'n idioom zou in het bloed van dit orkest moeten zitten en het VPO stelt niet teleur - of het nu gaat om het lyrisch stralende eerste deel, met zijn discreet aangepaste sonatevorm, of de lenige finale waarvan de setting van Emil Rittershaus de essentie van de muziek naar behoren kristalliseert en welsprekend wordt weergegeven door Anu Komsi. Toch is het de centrale Lento die de sterkste indruk achterlaat – de parafrasen (in plaats van variaties) op een Deense kersthymne die zich ontvouwt met verrukte innerlijkheid, voordat ze worden opgetild door de onwereldse kwaliteit van een intermezzo (6'42") dat verontrustende visioenen vooruitblikt.

Niet in de laatste plaats die in de Zesde symfonie (1920), de apocalyptische beelden die worden overgebracht via Langgaards meest vindingrijke (in plaats van louter excentrieke) ontwerp: een ‘quasi una fantasia’ waarvan de vijf variaties op het openingsthema, gepresenteerd in ‘lichte’ en dan ‘donkere’ varianten, samenhangen als een enkelvoudige structuur, juist vanwege de emotionele spanning die wordt gegenereerd. Oramo geeft expressieve retoriek opnieuw gemakkelijker de kop dan de openlijke scherpzinnigheid die Thomas Dausgaard bevoordeelt, het monumentale gewicht van Neeme Järvi of het gespannen en ruwe verslag van John Frandsen (momenteel in een set van twee cd's met baanbrekende uitvoeringen die een uitstekende introductie tot Langgaard blijft). Ook het momentum verslapt niet bij de coda, waar de krachten van goed en kwaad botsen in een peroratie die spannender is vanwege de theatrale directheid.

Een verplichte aankoop vanwege de interpretatieve inzichten, het toegewijde spel en het tastbaar realistische geluid. Dacapo voegt het verrukkelijke tweede deel uit Langgaards 14e symfonie en een soepele tango toe, wat ook het meest gespeelde Deense stuk is. Oramo pakt zijn solopartij met aplomb aan

The follow-up to their impressive showing in Per Nørgård’s First and Eighth Symphonies (8/14) finds Sakari Oramo and the Vienna Philharmonic taking on two contrasted works by Rued Langgaard that illuminate this composer in all his stylistic diversity and recklessness.

Coming soon after his ambitious debut in this genre, Langgaard’s Second Symphony (1914) is the most directly appealing of the cycle: an expansive though never unfocused study in a Romanticism centred on Schumann and Strauss. Such an idiom should be in this orchestra’s blood and the VPO do not disappoint – whether in the lyrically effulgent initial movement, with its discreetly modified sonata form, or the lithe finale whose setting of Emil Rittershaus duly crystallises the music’s essence and is eloquently rendered by Anu Komsi. Yet it is the central Lento that leaves the strongest impression – its paraphrases (rather than variations) on a Danish Christmastide hymn unfolding with rapt inwardness, before being thrown into relief by the unworldly quality of an interlude (6'42") which anticipates disquieting visions ahead.

Not least those to be found in the Sixth Symphony (1920), its apocalyptic imagery conveyed via Langgaard’s most resourceful (rather than merely eccentric) design: a ‘quasi una fantasia’ whose five variations on the opening theme, presented in ‘light’ then ‘dark’ variants, cohere as a single-movement structure precisely because of the emotional tension generated. Oramo again gives expressive rhetoric its head more readily than the overt incisiveness favoured by Thomas Dausgaard, the monumental heft of Neeme Järvi or the tensile and rough-edged account from John Frandsen (currently in a two-disc set of pioneering performances that remains an excellent introduction to Langgaard). Nor does momentum falter going into the coda, where the forces of good and evil collide in a peroration more thrilling for its theatrical immediacy.

A mandatory purchase for its interpretative insights, committed playing and tangibly realistic sound. Dacapo adds the rapturous second movement from Langgaard’s 14th Symphony and a suave tango as is also the most played Danish piece. Oramo tackles its solo part with aplomb