januari 2019
Lalande: Grands Motets (Live)
Collegium Marianum o.l.v. Olivier Schneebeli
Het zijn inderdaad grote motetten – de uitvoering onder leiding van dirigent Olivier Schneebeli, de akoestiek en de context (opgenomen in Versailles zelf) verlenen deze muziek een aantrekkelijke grandeur die zeer toepasselijk aanvoelt.

Deze drie motetten werden gecomponeerd voor de Chapelle Royale in Versailles: niet het huidige gebouw, maar zijn voorganger. Hoewel de notitie in het boekje de kern van de zaak wat verdraait door te beweren dat ze zijn bedacht voor de huidige kapel, waar deze opname is gemaakt, zijn de akoestische eigenschappen waarschijnlijk grotendeels hetzelfde: de dirigent, Olivier Schneebeli, maakt zeker volledig gebruik van pauze en resonantie.
Lalande was geneigd zijn grands motetten te herzien na de dood van Lodewijk XIV, maar hier hebben we de originele versies. Het vroegste stuk, De profundis, dateert uit 1689. De stemming is natuurlijk overwegend somber; maar er is een charmante passage in het 'Requiem aeternam' tegen het einde, waar een majeurtoonsoort, drievoudige maatsoort suggereert dat Lalande er geen twijfel over heeft dat de doden beloond zullen worden met 'lux perpetua'. De vrolijke crescendo's van het koor over gebonden noten versterken dit punt.
Terwijl in De profundis vers vaak zonder onderbreking op vers volgt, zijn de andere twee motetten in secties verdeeld. In Venite, exultemus Domino, uit 1701, verwart Lalande opnieuw de verwachting. Te midden van de jubel is er een bas-solo en koor, ‘Venite, adoremus’, waar een langzaam tempo en Napolitaanse sextakkoorden een gevoel van ontzag overbrengen. ‘Quoniam Deus’ is op dezelfde manier naar binnen gericht, voordat het koor inbreekt met vrolijk contrapunt rond een cantus firmus. Een ander nummer voor bas, ‘Quoniam non repellet Dominus’, wordt versterkt door hobo en fagot, terwijl twee fluiten het geween introduceren dat vreemd genoeg ontbreekt in de standaard Engelse vertalingen.
Dominus regnavit, gecomponeerd in 1704, is in een vergelijkbare vorm, met een aangename verscheidenheid aan stemming en textuur. Misschien overdrijft Schneebelli het staccato in ‘Illuxerunt fulgura ejus’, maar zijn Franse koor van kinderen en volwassenen kan niet worden bekritiseerd, en de opgenomen balans is uitstekend. De houtblazerssolo’s en de rijke, Lulliaanse strijkerstexturen worden prachtig behandeld door Collegium Marianum, een ensemble uit Tsjechië. Iets meer gewicht van Lisandro Abadie was welkom geweest, maar alle vier solisten zingen met een passie die niet vreemd is aan Lalandes operastijl. Dit is een zeer onderscheidende kwestie.

These three motets were composed for the Chapelle Royale at Versailles: not the present building, but its predecessor. Though the booklet-note rather stretches the point in claiming that they were conceived for today’s chapel, where this recording was made, the acoustic properties are probably much the same: certainly the conductor, Olivier Schneebeli, makes full use of pause and resonance.
Lalande was given to revising his grands motets after the death of Louis XIV but here we have the original versions. The earliest piece, De profundis, dates from 1689. The mood is, naturally, predominantly sombre; but there’s a charming passage in the ‘Requiem aeternam’ near the end, where a major-key, triple-time section suggests that Lalande is in no doubt that the dead will be rewarded with ‘lux perpetua’. The choir’s joyous crescendos over tied notes reinforce the point.
Whereas in De profundis verse often succeeds verse without a break, the other two motets are divided into sections. In Venite, exultemus Domino, from 1701, Lalande again confounds expectation. Amid the jubilation there’s a bass solo and chorus, ‘Venite, adoremus’, where a slow tempo and Neapolitan sixth chords convey a sense of awe. ‘Quoniam Deus’ is similarly inward-looking, before the choir breaks in with cheerful counterpoint around a cantus firmus. Another number for bass, ‘Quoniam non repellet Dominus’, is enhanced by oboe and bassoon, while two flutes introduce the weeping curiously absent from the standard English translations.
Dominus regnavit, composed in 1704, is in similar mould, with a pleasing variety of mood and texture. Perhaps Schneebelli overdoes the staccato in ‘Illuxerunt fulgura ejus’, but his French choir of children and adults can’t be faulted, and the recorded balance is excellent. The woodwind solos and the rich, Lullian string textures are beautifully handled by Collegium Marianum, an ensemble from the Czech Republic. A little more weight from Lisandro Abadie would have been welcome, but all four soloists sing with a passion by no means alien to Lalande’s operatic style. This is a most distinguished issue.