januari 2019


Michael Finnissy: Vocal Works, 1974-2015

Exaudi Vocal Ensemble o.l.v. James Weeks

Exaudi bewijst opnieuw wat voor een bekwaam ensemble zij zijn, door hedendaagse muziek van complexiteit levendig tot leven te brengen, waardoor luisteraars de visie van de componist kunnen begrijpen en waarderen.

Dit is een van die opnames waarbij componist en uitvoerders op unieke wijze bij elkaar passen. Je voelt een mate van toewijding die zelfs zeldzaam is bij een ensemble dat niet bekendstaat om zijn terughoudendheid. De vier hier opgenomen stukken beslaan vijf decennia, waarvan de vroegste, Cipriano, een ‘dramatisch madrigaal’ is waarvan de solist buitengewone pyrotechniek verdraagt ​​(en levert) tegen een nauwelijks minder agressief ensemble, en de laatste een cyclus (2012-14) geïnspireerd door Gesualdo’s Zesde Boek Madrigalen. Achteraf gezien is het verrassend dat Finnissy zijn verstand en zijn pen niet eerder had aangescherpt tegen de beruchte Italiaan, gezien hun gedeelde interesse in overtredingen van allerlei aard. Het is misschien wel het meest toegankelijke werk van het recital en in sommige opzichten ook het meest subtiele.

Mijn eigen favoriet is het uitgesproken serieuze maar sensuele vijfde madrigaal, waarvoor Exaudi zich opsplitst in twee koren die vlekkerige, overlappende akkoorden uitwisselen. De afgezaagde zinsnede ‘well heard’ is vaak een onbedoeld, dubbelzinnig compliment, maar hier gebruik ik het bewonderend: het samenspel van deze klanken is werkelijk buitengewoon. Dat het essentiële karakter van alle zeven stukken al na één keer luisteren kan worden herinnerd, getuigt van hun impact en overtuigingskracht. De cyclus laat ook zien dat Exaudi’s virtuositeit je niet alleen tussen de ogen raakt; het gaat diep.

De twee middelste werken passen meer bij wat je Finnissy’s grootse stijl zou kunnen noemen, en hier laat Exaudi zich gaan. In Tom Fool’s Wooing (1975, rev 2015) worden duidelijke narratieve elementen net zo duidelijk verduisterd, en een centraal parlando, zelfbewust theatraal gedeelte in het Engels wordt omlijst door meer abstracte episodes. Abstractie neemt bijna volledig de overhand in het afsluitende Kelir, dat dateert uit de tijd van Finnissy’s Tweede Kwartet en daarmee een vergelijkbare, bijna klassieke ambitie deelt (of zo dicht bij een soort klassiek modernisme als Finnissy maar kan komen). Exaudi’s prachtige sopranen worden gedurende het hele recital uitgelicht, maar helemaal aan het einde zijn het de bassi profundi die het laatste woord hebben. Geweldig.

This is one of those recordings where composer and performers seem uniquely matched. One senses a degree of commitment that is rare even from an ensemble that isn’t known for pulling its punches. The four pieces recorded here span five decades, the earliest of which, Cipriano, is a ‘dramatic madrigal’ whose soloist endures (and delivers) extraordinary pyrotechnics against a scarcely less truculent ensemble, and the latest a cycle (2012 14) inspired by Gesualdo’s Sixth Book of Madrigals. It’s surprising in retrospect that Finnissy hadn’t previously sharpened his wits and his pen against the notorious Italian, given their shared interest in transgressions of various sorts. It is perhaps the most approachable work of the recital and in some ways also the most subtle.

My own favourite is the starkly serious yet sensual fifth madrigal, for which Exaudi divide into two choirs that exchange smudged, overlapping chords. The trite phrase ‘well heard’ is often an unintentional backhanded compliment, but here I use it admiringly: the interplay of these sonorities really is extraordinary. That the essential character of all seven pieces can be recalled after just one hearing testifies to their impact and cogency. The cycle also shows that Exaudi’s virtuosity doesn’t just hit you between the eyes; it runs deep.

The two middle works are more in keeping with what one might call Finnissy’s grand style, and here Exaudi do let rip. In Tom Fool’s Wooing (1975, rev 2015), clear narrative elements are just as clearly obscured, and a central parlando, self-consciously theatrical section in English is framed by more abstract episodes. Abstraction takes over almost entirely in the concluding Kelir, which dates from the time of Finnissy’s Second Quartet and shares with it a comparable, almost classical ambition (or as close to a sort of classical modernism as Finnissy gets). Exaudi’s wonderful sopranos are showcased throughout the recital, but at the very end it’s the bassi profundi who have the last word. Superb.