januari 2019


Górecki: Complete String Quartets, Vol. 1

Tippett Quartet

Krachtige muziek, die op sommige plaatsen de kracht van veel grotere troepen in zich draagt ​​dan een strijkkwartet, en op andere plaatsen een ontroerende kwetsbaarheid bezit – eisen waaraan deze spelers op briljante wijze voldoen.

Górecki's strijkkwartetten zijn fundamenteel voor het begrijpen van zijn output, ook al dateert het eerste uit 1988, zijn 55e jaar, en 12 jaar na het succès de scandale van de Symfonie nr. 3. Het is een werk van buitengewone kracht, dat laveert tussen de diepste kalmte en het materiaal dat iedereen wiens kennis van de componist beperkt is tot de Derde symfonie, mogelijk schokkend gewelddadig zou vinden. Dit is echter een verkeerde interpretatie van Górecki. De reden voor de schijnbare stilstand van de symfonie is precies de zwartheid van de teksten die het zet; een reactie daarop die gebaseerd is op geweld zou geen zin hebben.

Bij een strijkkwartet is er – over het algemeen gesproken – geen tekst, maar er kan wel een subtekst zijn, en die wordt hier geboden door de afleiding van het muzikale materiaal van een werk van de vroege Poolse Renaissance-componist Szamotuy, een setting van een gebed voor slapende kinderen. Zoals Richard Whitehouse in zijn aantekeningen opmerkt, komen verwijzingen naar de kindertijd steeds vaker voor in het latere werk van de componist, en je zou kunnen veronderstellen dat de verbazingwekkend viscerale kwaliteit van bepaalde delen van dit kwartet nachtmerrieachtig is. Ze bieden zeker niets in de aard van troostend sentimentalisme.

Het kwartet nr. 2, dat dateert uit 1991 en de ondertitel Quasi una fantasia heeft, zou op dezelfde manier bepaalde verwachtingen kunnen beschamen. Los van de specifieke evocatie van Beethoven (en met name de pianosonates van Op. 27), is de enorme omvang van het stuk – in deze opname duurt het iets minder dan 33 minuten – voldoende om te suggereren dat dit kamermuziek op grote schaal is. Górecki's symfonische ervaring wordt inderdaad toegepast op het medium van het strijkkwartet in een werk dat de zwartste diepten van wanhoop peilt, de hoogten van stralende hoop bestrijkt en ons uiteindelijk met een vraagteken achterlaat.

Er zijn andere uitstekende opnames van deze werken, door het Royal String Quartet op Hyperion en het Kronos Quartet (voor wie ze werden geschreven en aan wie ze zijn opgedragen) op Nonesuch, maar de Tippetts leveren niet alleen uitvoeringen van gelijke statuur, waarbij geen enkele nuance van extreme kalmte of onverzettelijke geweld ontbreekt, maar de opname van Naxos is ook nog eens zo helder als een klok. We krijgen bovendien Elementi voor strijktrio (1962), het eerste van de Genesis-cyclus, een werk uit steen gehouwen maar hier uitgevoerd met zijdezachte delicatesse. Dit is een opname die de allerhoogste aanbeveling verdient.

Górecki’s string quartets are fundamental to understanding his output, even though the first dates from 1988, his 55th year, and 12 years after the succès de scandale of the Symphony No 3. It is a work of extraordinary power, negotiating between the profoundest calm and material that anyone whose knowledge of the composer is limited to the Third Symphony might conceivably find shockingly violent. This is to misread Górecki, however. The reason for the apparent stasis of the symphony is precisely the blackness of the texts it sets; a reaction to them founded in violence would serve no purpose.

With a string quartet – generally speaking – there is no text, but there may well be a subtext, and that is provided here by the derivation of the musical material from a work by the early Polish Renaissance composer Szamotuy, a setting of a prayer for sleeping children. As Richard Whitehouse points out in his notes, references to childhood appear more and more frequently in the composer’s later work, and one might suppose the astoundingly visceral quality of certain parts of this quartet to be nightmarish. Certainly they provide nothing in the nature of consolatory sentimentalism.

The Quartet No 2, dating from 1991 and subtitled Quasi una fantasia, might similarly confound certain expectations. Quite apart from its specific evocation of Beethoven (and particularly the piano sonatas of Op 27), the sheer scale of the piece – in this recording it lasts just under 33 minutes – is enough to suggest that this is chamber music writ large. Górecki’s symphonic experience is indeed brought to bear on the medium of the string quartet in a work that plumbs the blackest depths of despair, scales the heights of luminous hope and finally leaves us with a question mark.

There are other outstanding recordings of these works, by the Royal String Quartet on Hyperion and the Kronos Quartet (for whom they were written and to whom they are dedicated) on Nonesuch, but the Tippetts not only provide renditions of equal stature, missing no nuance of either extreme calm or intransigent violence, but Naxos’s recording is as clear as a bell. We are given, in addition, Elementi for string trio (1962), the first of the Genesis cycle, a work hewn from stone but performed here with silken delicacy. This is a recording deserving of the very highest recommendation.