februari 2019
Chaminade: Piano Music
Mark Viner
De muziek van de Franse componiste Cécile Chaminade, niet in de laatste plaats uitgevoerd door de uitstekende Mark Viner, bezit charme in overvloed. Het roept een tijdperk op en krijgt hier warme en welkome steun.

Ik kan net zo goed herhalen wat ik schreef in de uitgave van februari 2019, toen ik Mark Viners eerste deel van Chaminade-solo's verwelkomde. Ik hoef alleen maar de verwijzingen naar het repertoire te veranderen, want dit is een even indrukwekkende toevoeging aan de discografie van de componist, uitgevoerd met voelbare genegenheid en pianistisch genot. Net als zijn voorganger is het prachtig opgenomen (en Viner is een geweldige keyboard-colorist) en wordt geleverd met een gedetailleerd en wetenschappelijk Engelstalig boekje van 15 pagina's van de pianist.
Dus wat hebben we hier? L'Ondine (1900, acht jaar voor Ravels conceptie van de waternimf, 13 jaar voor die van Debussy) en dan 'Pas des écharpes', een van die stukken die je meteen herkent, maar geen naam kunt geven. Dit is de ‘Scarf Dance’, een van de 21 nummers uit Chaminade’s ballet Callirhoë (1887), opgenomen door Chaminade zelf op 1 januari 1901 (en later ook door Godowsky, Una Bourne en verschillende anderen uit die tijd). Deze worden gevolgd door Six Pièces humoristiques (1897). Nrs. 1 en 6 (‘Réveil’ en ‘Norwégienne’) zijn eerste opnamen; nr. 4 is – een aangename verrassing – ‘Autrefois’ (‘Yesteryear’), een favoriet van Shura Cherkassky. De kalmte en eenvoud van Viners interpretatie ervan is te vergelijken. Tussen Guitare en Danse créole (‘2e havanaise’), de laatste een andere titel uit Chaminade’s sessie uit 1901, komt een werk dat nieuw is voor deze schrijver en, denk ik, voor vele anderen. Dit is Au pays dévasté, Op. 155, dat Viner treffend beschrijft als ‘waarschijnlijk een van Chaminade’s meest diepgaande concepten … zeker het serieuzere werk van haar latere compositieperiode’. Het is een sereen en spookachtig stuk, gepubliceerd in 1919, dat ongetwijfeld haar betrokkenheid bij het verzorgen van gewonde soldaten tijdens de Eerste Wereldoorlog weerspiegelt.
Daarna is er het contrast – en wat voor een contrast – van zes Études de concert geschreven tussen 1890 en 1910, niet te verwarren met de Six Études de concert, Op. 35, de set met ‘Autumn’ en die verscheen op Viners eerdere release. Dit zijn allemaal fantastische vuurspuwende werken van hoge kwaliteit die een virtuoze techniek vereisen, een bewijs als bewijs nodig was dat Chaminade niet alleen een schrijver is van ‘salon’-muziek. Het kan alleen maar uit gebrek aan nieuwsgierigheid zijn dat deze over het hoofd zijn gezien door de pianistische broederschap en (minder begrijpelijk) zusterschap. Met het charmante Sérénade en Lolita (‘caprice espagnol’) voegt Mark Viner nog een indrukwekkend album toe aan zijn toch al waardevolle discografie. Wanneer zal de klassieke wereld in het algemeen wakker worden voor dit grote talent dat we in ons midden hebben?

I might just as well simply repeat what I wrote in the February 2019 issue when I welcomed Mark Viner’s first volume of Chaminade solos. All I need to do is change the references to the repertoire, for this is an equally impressive addition to the composer’s discography, dispatched with palpable fondness and pianistic relish. Like its predecessor, it has been handsomely recorded (and Viner is a superb keyboard colourist) and comes with a detailed and scholarly 15-page English-only booklet by the pianist.
So what do we have here? L’Ondine (1900, eight years before Ravel’s conception of the water nymph, 13 years before Debussy’s) and then ‘Pas des écharpes’, one of those pieces you instantly recognise but can’t put a name to. This is the ‘Scarf Dance’, one of 21 numbers from Chaminade’s ballet Callirhoë (1887), recorded by Chaminade herself on January 1, 1901 (as well as, later, Godowsky, Una Bourne and several others of that era). These are followed by Six Pièces humoristiques (1897). Nos 1 and 6 (‘Réveil’ and ‘Norwégienne’) are first recordings; No 4 is – a lovely surprise – ‘Autrefois’ (‘Yesteryear’), a favourite of Shura Cherkassky. The poise and simplicity of Viner’s take on it bears comparison. In between Guitare and Danse créole (‘2e havanaise’), the latter another title from Chaminade’s 1901 session, comes a work new to this writer and, I guess, many others. This is Au pays dévasté, Op 155, which Viner aptly describes as ‘arguably one of Chaminade’s most profound conceptions … certainly the more serious work of her later compositional period’. It is a serene and haunting piece, published in 1919, surely reflecting her involvement with nursing wounded soldiers during the First World War.
After that there is the contrast – and what a contrast – of six Études de concert written between 1890 and 1910, not to be confused with the Six Études de concert, Op 35, the set containing ‘Autumn’ and which appeared on Viner’s earlier release. These are all fabulous fire-breathing works of high quality requiring a virtuoso technique, proof if proof were needed that Chaminade is not just a writer of ‘salon’ music. It can only be from a lack of curiosity that these have been overlooked by the pianistic fraternity and (less understandably) sorority. With the charming Sérénade and Lolita (‘caprice espagnol’), Mark Viner adds another impressive album to his already valuable discography. When will the classical world at large wake up to this great talent we have in our midst