maart 2019


Liszt: Études d'exécution transcendante

Andrey Gugnin

Het spel van Andrey Gugnin wekt enige ontzag op voor zijn volledige beheersing van het instrument en zijn muzikale visie, of de muziek nu vraagt ​​om tederheid, kracht of volledige virtuositeit.

Tegenwoordig, nu Liszts 12 Études d’exécution transcendante bijna een onderdeel van het landschap lijken te zijn, met een paar nieuwe opnames per jaar of zo, is het verrassend om te beseffen dat ze gedurende het grootste deel van de 20e eeuw een echte zeldzaamheid waren. Pianisten die Liszt speelden, hadden misschien een of twee van de Transcendentals in hun repertoire, hoewel zijn Paganini Études altijd het populairst waren.

Tussen 1956 en 1958 namen Alexander Borovsky, Gunnar Johansen en György Cziffra de eerste complete sets van de Transcendentals op. Daarna werd het veld geleidelijk breder, met opmerkelijke verslagen van Berman, Kentner, Bolet, France Clidat, Russell Sherman en Arrau. Vanaf het midden van de jaren negentig koos echter een verrassend aantal jonge pianisten ervoor om hun opnamedebuut te maken met de Transcendentals, waaronder indrukwekkende verslagen van Claire-Marie Le Guay, Bertrand Chamayou, Alice Sara Ott en Mariangela Vocatello. Meer recent zijn de opnames van Daniil Trifonov en Kirill Gerstein bijzonder gewaardeerd. Vorig jaar werden er opvallende nieuwe versies van de Transcendentals opgenomen door twee pianisten die nog maar begin dertig waren: de Rus Andrey Gugnin en de in Rusland geboren Israëliër Boris Giltburg.

Giltburg behoeft geen introductie. Zijn reeks warm ontvangen opnames, met name van Rachmaninov, om nog maar te zwijgen van zijn overwinning op de Queen Elisabeth-conferentie van 2013, heeft hem een ​​verdiende prominente plek op de kaart bezorgd. Ondanks de aanzienlijke opwinding over het vooruitzicht van zijn Transcendentals, moet ik bekennen dat ik enigszins teleurgesteld ben.

Vanaf het ‘Preludio’ worden we geconfronteerd met Giltburgs neiging om figuraties en frasen langzaam te beginnen en dan geleidelijk te versnellen. Dit is natuurlijk een nuttige en karakteristieke agogische strategie, maar naarmate de Études zich ontvouwen, geeft Giltburg zich er zo vaak aan over dat het de ritmische stabiliteit ernstig ondermijnt en de lange lijn belemmert.

‘Paysage’ is daarentegen smeltend lyrisch, met dwingende stemvoering en een prachtige cantabile. ‘Feux follets’ heeft alle delicate precisie van een fijn mechanisch horloge en straalt een vederlichte lichtheid uit. ‘Wilde Jagd’ is opmerkelijk helder en ‘Mazeppa’ is een toonbeeld van helderheid. Toch lijken de Lisztiaanse recitatieven, of ze nu aan het einde van ‘Mazeppa’ of de inleiding van ‘Ricordanza’ zijn, de impuls van declamatie te missen en komen ze daardoor vreemd richtingloos over. Elders in ‘Ricordanza’ lijken crescendo’s strikt verbonden met accelerando’s en, ondanks alle pianissimo intimiteit, komen herhaalde iteraties in de etude eerder onsamenhangend dan vurig over. Terwijl de serie ten einde loopt met ‘Harmonies du soir’ en ‘Chasse-neige’ lijkt er een zekere terughoudendheid te ontstaan, die de indruk wekt van een berekende voorzichtigheid die voorkomt dat passie vleugels krijgt.

Minder bekend dan Giltburg, omvat Andrey Gugnin’s geloofsbrieven prijzen op de Beethoven Competition van 2013 en de Gina Bachauer in 2014, wat leidde tot de eerste prijs in Sydney in 2016, naast niet onaanzienlijke blootstelling op YouTube. Niettemin is Gugnins nieuwe schijf niets minder dan ontwapenend. Dit is een van de beste Liszt-stukken die je tegenwoordig kunt tegenkomen, rijk aan affectieve contrasten, soepel en organisch rubato, een voortreffelijk gekalibreerd dynamisch spectrum en een verleidelijke cantabile die eenvoudig en direct spreekt.

De tweede Étude in a mineur is genomen met een waar molto vivace, waardoor het prestissimo halverwege lijkt op een verschuiving naar warpsnelheid, allemaal bereikt met de uiterste delicatesse van de toets en prachtig gevormde frasen. Sfeervol mysterie omhult het begin van 'Vision', waardoor de wending naar de majeur een apotheose wordt, groots en onvermijdelijk. Gugnins onfeilbare ritmische gevoel laat de rechtlijnige trots van 'Eroica' met betoverende bravoure paraderen. 'Feux follets' loopt als kwikzilver in een sprankelend evenwicht van virtuositeit en suggestieve toverkunst.

Gugnins auditieve beeldspraak is zo vruchtbaar dat men zich gemakkelijk de woeste jachttaferelen van Delacroix in ‘Wilde Jagd’ of een Turner-sneeuwstorm in ‘Chasse-neige’ kan voorstellen. Zijn ruime, ontspannen ‘Ricordanza’ roept vurige liefde op met ware nostalgische welsprekendheid, terwijl de openingsmaten van ‘Harmonies du soir’ suggereren dat de schaduwen bij zonsondergang langer worden. En deze orkestraal bedachte ‘Mazeppa’, beter ervaren dan beschreven, laat er geen twijfel over bestaan ​​dat het uiteindelijk het paard was dat stierf, niet de pianist.

Gugnins gecultiveerde pianissimo presto leggiero, zijn onverstoorbare ritmiek, zijn voorkeur voor het heroïsche boven het melodramatische, en niet in de laatste plaats zijn rijkdom aan poëtische verbeelding, plaatsen hem gemakkelijk in elitair gezelschap

Today, when Liszt’s 12 Études d’exécution transcendante seem almost a part of the landscape, with a couple of new recordings every year or so, it’s surprising to realise that for most of the 20th century they were a genuine rarity. Pianists who played Liszt might have had one or two of the Transcendentals in their repertoires, though his Paganini Études were always the more popular.

Between 1956 and 1958, Alexander Borovsky, Gunnar Johansen and György Cziffra recorded the first complete sets of the Transcendentals. Thereafter the field gradually widened, with notable accounts by Berman, Kentner, Bolet, France Clidat, Russell Sherman and Arrau. From the mid-1990s, however, a surprising number of young pianists chose to make their recording debuts with the Transcendentals, including impressive accounts by Claire-Marie Le Guay, Bertrand Chamayou, Alice Sara Ott and Mariangela Vocatello. More recently, the recordings of Daniil Trifonov and Kirill Gerstein have been particularly esteemed. Last year distinctive new versions of the Transcendentals were recorded by two pianists still in their early thirties: the Russian Andrey Gugnin and the Russian-born Israeli Boris Giltburg.

Giltburg needs no introduction. His series of warmly received recordings, particularly of Rachmaninov, not to mention his victory at the 2013 Queen Elisabeth, has secured him a deservedly prominent place on the map. Despite the considerable excitement at the prospect of his Transcendentals, I must confess a degree of disappointment.

From the ‘Preludio’ we are confronted with Giltburg’s penchant for beginning figurations and phrases slowly, then gradually accelerating. This is of course a useful and characteristic agogic strategy but, as the Études unfold, Giltburg indulges it so frequently that it seriously undermines rhythmic stability and impedes the long line.

‘Paysage’, on the other hand, is meltingly lyrical, with compelling voice-leading and a beautiful cantabile. ‘Feux follets’ has all the delicate precision of a fine mechanical watch, exuding a feathery lightness. ‘Wilde Jagd’ is remarkably crisp and ‘Mazeppa’ is a model of clarity. Yet the Lisztian recitatives, whether near the end of ‘Mazeppa’ or the introduction to ‘Ricordanza’, seem to lack the impetus of declamation and thus come off as oddly directionless. Elsewhere in ‘Ricordanza’, crescendos seem rigidly tied to accelerandos and, for all its pianissimo intimacy, repeated iterations in the étude strike as more desultory than ardent. As the series draws to a close with ‘Harmonies du soir’ and ‘Chasse-neige’ a certain guardedness seems to emerge, leaving the impression of a calculated caution that inhibits passion taking wing.

Less well known than Giltburg, Andrey Gugnin’s credentials include prizes at the 2013 Beethoven Competition and the Gina Bachauer in 2014, leading up to the first prize in Sydney in 2016, in addition to not inconsiderable exposure on YouTube. Nevertheless, Gugnin’s new disc is nothing short of disarming. This is some of the finest Liszt-playing one is likely to encounter these days, rich with affective contrasts, pliant and organic rubato, an exquisitely calibrated dynamic spectrum and a beguiling cantabile that speaks simply and directly.

The second Étude in A minor is taken at a true molto vivace, making the prestissimo midway through seem a shift into warp speed, all achieved with the utmost delicacy of touch and beautifully shaped phrases. Atmospheric mystery shrouds the beginning of ‘Vision’, rendering the turn to the major an apotheosis, grand and inevitable. Gugnin’s inerrant rhythmic sense allows the straight-spined pride of ‘Eroica’ to strut with captivating swagger. ‘Feux follets’ runs like quicksilver in a sparkling equipoise of virtuosity and evocative conjury.

Gugnin’s aural imagery is so fecund that one readily imagines the fierce hunting scenes of Delacroix in ‘Wilde Jagd’ or a Turner snow storm in ‘Chasse-neige’. His spacious, unhurried ‘Ricordanza’ recalls ardent love with true nostalgic eloquence, while the opening bars of ‘Harmonies du soir’ suggest lengthening shadows at sunset. And this orchestrally conceived ‘Mazeppa’, better experienced than described, leaves no doubt that it was in fact the horse that died in the end, not the pianist.

Gugnin’s cultivated pianissimo presto leggiero, imperturbable rhythmicality, his preference for the heroic over the melodramatic, and not least his wealth of poetic imagination, easily place him in elite company