maart 2019
Sibelius: Symphony No. 1 & En Saga
Gothenburg Symphony Orchestra o.l.v. Santtu-Matias Rouvali
De jonge dirigent Santtu-Matias Rouvali van het Gothenburg SO is de meesterbrein achter een aantal werkelijk opwindende Sibelius-stukken, uitgevoerd met een meeslepende drive en aandacht voor detail.

Hoewel we geen gebrek hebben aan topopnames van Francks Vioolsonate, weet ik nog steeds niet zeker of ik het ooit ben tegengekomen in zo'n muzikaal en musicologisch verleidelijk programma als dit van Alina Ibragimova en Cédric Tiberghien. Niet dat de Francks Sonate per se als het hoofdevenement hier moet worden gezien, ondanks zijn roem. Au contraire, een van de belangrijkste trekpleisters is de manier waarop het in evenwicht is binnen het geheel, waarbij elk werk zijn buren informeert en door hen wordt geïnformeerd.
Om eerst de programmering aan te pakken, leiden alle paden (of bijna alle paden) terug naar de grote Franse violist Eugène Ysaÿe: zijn Poème élégiaque uit 1892, gebaseerd op de grafscène van Romeo en Julia, gevolgd door de Franck Sonate, die hem in 1886 een huwelijksgeschenk was, en de Vioolsonate uit 1908 die hij bestelde bij Francks collega-organist-componist Louis Vierne. Dan een laatste petit four in de vorm van Lili Boulangers Nocturne, geschreven slechts drie jaar na de Vierne, maar een nieuw tijdperk inluidend met zijn iets magere esthetiek en zijn laatste kleine citaat uit Debussy's L'après-midi d'une faune.
Wat het daadwerkelijke geluid betreft, verweven hier superieur spel en verrukkelijke techniek zich tot een verbluffend effect. Het is een moderne opstelling – Ibragimova op een Anselmo Bellosio uit 1775 met metalen snaren, met Tiberghien op een zeer mooie en relatief nieuwe Steinway D – en het dient als een herinnering dat je niet per se instrumenten uit die tijd nodig hebt om een lichtheid en luchtige afbakening te geven aan deze dicht getextureerde laat-romantische werken. (Merk hierbij op dat als je persoonlijke smaak uitgaat naar iets met een iets weelderigere textuur of een grover geraamte, je misschien beter bij Dumay en Pires kunt blijven, of misschien Hadelich en Yang).
Luister toch naar de sombere diepte en de constante directe toon die Ibragimova meegeeft aan het centrale grave et lent-gedeelte van het Poème élégiaque, en de rijke sonoriteit van Tiberghiens begeleidende doodsklokken. Of de meeslepende passie waarmee Ibragimova zowel de lange, stijgende lijnen als de virtuoze momenten levert.
Ga door naar de Franck en geniet van de gewichtloze, tijdloze zachtheid waarmee ze beginnen: van Ibragimova een zoet, gelijkmatig geluid dat licht van toon is zonder lichtgewicht te zijn, ondersteund door een toets van Tiberghien op het klavier die klinkt als zachte, amberkleurige regendruppels, en ondertussen een geleidelijke crescendo en versterking van de toon van beide, zo subtiel dat het bijna onmerkbaar gebeurt. Een andere vreugde is het uitgestrekte derde deel met zijn opeenvolging van contrasten tussen crescendo's en climaxen - die langgesponnen, ongedwongen en nobel van Ibragimova komen - en de zachtste en zoetste pianissimo dolcissimo-intermezzo's. Luister daarna naar het verdere contrast dat wordt geboden door de zonnig gekleurde snelheid van het laatste deel.
Het Vierne Allegro risoluto toont eveneens scherpere energie en nog meer gouden tederheid met zijn Andante sostenuto. Voeg de paletreinigende Boulanger toe en het geheel is werkelijk prachtig.

While we’re not short of top-drawer recordings of Franck’s Violin Sonata, I’m still not sure whether I’ve ever encountered it sitting within such a musically and musicologically tempting programme as this one from Alina Ibragimova and Cédric Tiberghien. Not, I might add, that the Franck Sonata should necessarily be seen as the main event here, despite its fame. Au contraire, one of the chief draws is the way it sits in equal balance within the whole, each work informing and being informed by its neighbours.
To deal first with the programming, all paths (or almost all paths) lead back to the great French violinist Eugène Ysaÿe: his Poème élégiaque of 1892, based on the tomb scene of Romeo and Juliet, followed by the Franck Sonata, which was a wedding present to him in 1886, and the 1908 Violin Sonata he commissioned from Franck’s fellow organist-composer Louis Vierne. Then a final petit four in the form of Lili Boulanger’s Nocturne, written only three years after the Vierne but ushering in a new era with its slightly leaner aesthetic and its final little quotation from Debussy’s L’après-midi d’une faune.
As for the actual sound, superb playing and ravishing engineering intertwine here to stunning effect. It’s a modern set-up – Ibragimova on a 1775 Anselmo Bellosio strung with metal, with Tiberghien on a very beautiful and relatively new Steinway D – and it serves as a reminder that you don’t necessarily need period instruments to bring a lightness and air-filled delineation to these densely textured late-Romantic works. (In fact, note here that if your personal taste is for something slightly lusher-textured or bigger-boned then you may wish to stick with Dumay and Pires, or perhaps Hadelich and Yang).
Still, listen to the sombre depth and steadily direct tone Ibragimova brings to the Poème élégiaque’s central grave et lent section, and the rich sonority of Tiberghien’s accompanying death knells. Or the gripping passion with which Ibragimova delivers both its soaring long lines and its virtuoso moments.
Moving on to the Franck, soak up the weightless, time-suspended softness with which they begin: from Ibragimova a sweet, even sound that’s light-toned without being lightweight, supported by a touch from Tiberghien at the keyboard that sounds like mellow, amber-hued raindrops, and all the while a gradual crescendo and strengthening of tone from both so subtle that it happens almost imperceptibly. Another joy is the expansive third movement with its succession of contrasts between crescendos to climaxes – which come long-spun, unegged and noble from Ibragimova – and the softest and sweetest of pianissimo dolcissimo interludes. Then after that, hear the further contrast provided by the final movement’s sunny-hued velocity.
The Vierne Allegro risoluto equally showcases sharper-edged energy, and yet more golden tenderness with its Andante sostenuto. Add the palette-cleansing Boulanger, and this is wall-to-wall wonderful.