april 2019


Bach: The 6 Suites for Solo Cello

Alban Gerhardt

Zoals ons interview deze maand onthult, is cellist Alban Gerhardt een vrijdenkende, onafhankelijk denkende muzikant – en dat is allemaal terug te vinden in dit fantastische en zeer boeiende overzicht van de Bach-suites.

Net als veel cellisten zegt Alban Gerhardt dat hij huiverig was om de Bach Suites op te nemen voordat hij er helemaal klaar voor was. Nu heeft hij het eindelijk gedaan, met als argument dat het zijn naderende 50e verjaardag was die hem ertoe aanzette, in plaats van het gevoel dat hij tot een vaste interpretatie is gekomen. ‘Het kan slechts een momentopname zijn’, waarschuwt hij; ‘deze muziek laat altijd ruimte om steeds dieper te zoeken’.

In ieder geval klinken zijn uitvoeringen niet als het soort dat ooit in steen gebeiteld zou zijn; ze klinken daarvoor te persoonlijk en spontaan. Neem het Preludium van de Vierde Suite, een fantasie in Gerhardts handen waarin elke subtiel veranderde herhaling van de tuimelende gebroken akkoordfiguren vers geïnterpreteerd lijkt, en vrijere secties omlijst die avontuurlijk rondzwerven. Of de plagerig aanhoudende Gigue van de Zesde Suite. Of de benadering van herhalingen die elk moment van terugkeer laat klinken als een enthousiaste beslissing die ter plekke is genomen. Ook bewegingen verhouden zich overtuigend tot elkaar: wanneer de prachtige Sarabande van de Vijfde Suite slaperig ten einde is, is de daaropvolgende Gavotte een perfect beoordeelde ontwaking; en na de liefdevolle strelingen van de Prelude van de Eerste Suite is de Allemande een zorgeloze bevrijding.

Gerhardt kan heerlijk op zijn gemak klinken in deze muziek, of hij nu met snelle gratie door een Sarabande beweegt of met vrolijke zekerheid door een Menuet of Gavotte springt. En zijn geluid is glorieus - een zilveren tenorregister (vooral in de hooggelegen Zesde Suite) dat een algehele toon afrondt die rijk is zonder ooit overheersend te zijn. In het boekje zegt hij dat hij, hoewel hij zich 'oriënteerde' op barokuitvoering, persoonlijk de behoefte voelde om diepe toon te combineren met zorgvuldig gebruikt vibrato en 'schijnbaar moeiteloze articulatie'. Het gebruik van vibrato is zeker goed beoordeeld, maar voor mijn oren is de articulatie, hoewel fantasierijk gevarieerd, vaak overdreven, wat soms neerkomt op afgehakte klanken. Het is natuurlijk een manier om lucht in de muziek te houden, maar het kan ook storend zijn en op zijn slechtst vinden sommigen het irritant. Ter vergelijking: Truls Mørks opname uit 2005 (Erato, 2/06) – ook een van een prachtige tonale schoonheid – klinkt natuurlijker en lyrischer, terwijl Steven Isserlis’ Gramophone Award-winnaar van 2005 06 (Hyperion, 7/07) ook een eindeloze vertoning is van welsprekend uitgedrukte ideeën, maar met een minder onderbroken flow. Maar op zijn eigen persoonlijke manier is Gerhardt niet minder een meester.

Like many cellists, Alban Gerhardt says he has been wary of recording the Bach Suites before he was good and ready. Now he has finally done it, with a rider that it was his approaching 50th birthday that prompted him rather than any feeling that he has arrived at a settled interpretation. ‘It can only be a snapshot’, he cautions; ‘this music always leaves room to search deeper and deeper’.

In any case, his performances do not sound like the kind that would ever have become set in stone; they are too personal and spontaneous-sounding for that. Take the Prelude of the Fourth Suite, a fantasia in Gerhardt’s hands in which each subtly changed iteration of the tumbling broken-chord figures seems freshly interpreted, framing freer sections that roam adventurously. Or the Sixth Suite’s teasingly lingering Gigue. Or the approach to repeats that makes each moment of return sound like an enthusiastic decision made right there and then. Movements, too, relate to each other convincingly: when the Fifth Suite’s beautiful Sarabande has drifted drowsily to an end, the ensuing Gavotte is a perfectly judged wake-up; and after the loving caresses of the First Suite’s Prelude, the Allemande is a carefree release.

Gerhardt can sound deliciously at ease in this music, whether moving with swift grace through a Sarabande or skipping with jaunty assurance through a Menuet or Gavotte. And his sound is glorious – a silvery tenor register (especially in the high-lying Sixth Suite) capping an overall tone that is rich without ever being overbearing. In the booklet he says that, while he ‘oriented’ himself with Baroque performance, he personally felt a need to marry deep tone to carefully used vibrato and ‘seemingly effortless articulation’. The use of vibrato is certainly well judged, but to my ears the articulation, though imaginatively varied, is often overdone, amounting at times to choppiness. It’s a way of keeping air in the music, of course, but it can also be disruptive and at its worst some may find it irritating. By comparison, Truls Mørk’s 2005 recording (Erato, 2/06) – another one of exquisite tonal beauty – sounds more naturally lyrical, while Steven Isserlis’s Gramophone Award-winner of 2005 06 (Hyperion, 7/07) is also an endless display of eloquently expressed ideas, but with a less interrupted flow. But is his own personal way Gerhardt is no less a master.