april 2019


J.S. Bach: Violin Concertos

Isabelle Faust & Akademie für Alte Musik Berlin o.l.v. Bernhard Forck

De Bach van Isabelle Faust is perfect onder controle, zowel qua toon als tempo, alles barst van het leven en de levendigheid die volkomen verrukkelijk zijn. (Gramophone)
Dat Isabelle Faust en de Akademie für Alte Musik Berlin dit vioolconcertalbum van Bach tot bijna 2 uur muziek hebben laten uitlopen, suggereert een plezier van hun taak dat triomfantelijk wordt weerspiegeld in het resulterende musiceren. Ook hun repertoirekeuze voelt gedreven door een verlangen om Bachs leven met de viool te vieren in plaats van het te documenteren.

Dat Isabelle Faust en de Akademie für Alte Musik Berlin dit album met vioolconcerten van Bach bijna 2 uur muziek hebben laten duren, suggereert een voorliefde voor hun taak die triomfantelijk wordt weerspiegeld in de resulterende muziek. Ook hun keuze van repertoire voelt aan als gedreven door een verlangen om Bachs leven met de viool te vieren in plaats van het te documenteren. Als ze er pedant compleet over hadden willen zijn, hadden we het Vijfde Brandenburgse en het Tripelconcert gehad; in plaats daarvan krijgen we de drie bekende vioolconcerten plus de drie meest overtuigende reconstructies van klavecimbelconcerten, aangevuld met een reconstructie van de veronderstelde vroege vioolversie van de b-kleine fluitsuite, en alles netjes afgewisseld met arrangementen van twee van de orgelsonates en een handvol cantatesinfonia's (inclusief de zelden gehoorde, met trompet en drum beladen BWV1045, een vioolconcertdeel met enige opzichtigheid).

Alles hier is energie, hoewel de uitbundigheid van het geaarde soort is dat nooit uit de hand loopt. Tempo's zijn vlot; maar hoewel er zeker niet veel risico is dat luisteraars denken dat ze te langzaam zijn, klinkt geen van hen te snel, althans niet op de manier waarop ze hier worden uitgevoerd. Fausts spel is technisch briljant, maar altijd in dienst van de muziek, en overal verlevendigd door een rijk gevarieerd repertoire van interpretatieve details, van spontane twiddle-ornamenten tot kleine tempo-tugs of behendig verlengde noten binnen een frase. Vanuit haar Stainer uit 1658 produceert ze een geluid dat zuiver is voor een periode-instrument (soms zelfs een beetje taai), maar dat warmte van toon en tonale kracht kan oproepen wanneer ze dat wil. En samen tonen zij en dit geweldige orkest een voorbeeldige contrapuntische helderheid, terwijl ze ook de architectuur van de muziek schetsen door glinsterende dynamische veranderingen of dwingende crescendo's en diminuendo's met een groot bereik. Een woordje uitleg is ook op zijn plaats voor Xenia Löffler, wiens vloeibare gouden hobospel een perfecte tegenhanger is voor Fausts drukke viool in BWV1060 en een perfecte match voor de pijnlijke schoonheid van de Sinfonia uit Cantate nr. 21. Kortom, zonder in de verleiding te komen tot excentriciteit, onthullen deze uitvoeringen scherpe muzikale geesten die constant aan het werk zijn.

Het diepere genot van dit alles is dat je subtiele nieuwe aspecten kunt tegenkomen in de bekende werken – het E majeur Concerto intiem, zelfs een beetje teruggetrokken, het langzame deel van de A mineur dat een licht pulserend, marsachtig momentum krijgt – en echte onthullingen in de minder bekende werken. Ik weet niet zeker of ik de gereconstrueerde concerten ooit zo overtuigend heb horen klinken (vooral de D mineur), de triosonates gaan op een opwindende manier die geen enkel orgel zou kunnen bijhouden en de sinfonia's glimmen gewoon. Dit is een uiterst plezierige viering van Bach – zelf een violist – die niet zozeer het strikte contrapuntische en formele genie oproept als wel de vreugdevolle geest van de levende mens.

That Isabelle Faust and the Akademie für Alte Musik Berlin have let this Bach violin concertos album run to nearly 2 hours of music suggests a relish of their task that is mirrored triumphantly in the resultant music-making. Their choice of repertoire, too, feels driven by a desire to celebrate Bach’s life with the violin rather than document it. If they had wanted to be pedantically completist about it, we would have the Fifth Brandenburg and the Triple Concerto; instead we get the three known violin concertos plus the three most convincing reconstructions from harpsichord concertos, supplemented by a reconstruction of the putative early violin version of the B minor Flute Suite, and all neatly interspersed with arrangements of two of the organ sonatas and a clutch of cantata sinfonias (including the rarely heard, trumpet-and-drum-laden BWV1045, a violin concerto movement of some flashiness).

Everything here is energy, though the exuberance is of the grounded kind that never gets out of hand. Tempos are brisk; but while there’s certainly not much risk of listeners thinking any of them too slow, neither does any one of them sound too fast, at least not the way they are performed here. Faust’s playing is technically brilliant, yet always at the service of the music, and everywhere enlivened by a richly varied repertoire of interpretative details, from spontaneous twiddle-ornaments to little tempo-tugs or deftly elongated notes within a phrase. From her 1658 Stainer she produces a sound that is period-instrument clean (even at times a little wiry), but can summon warmth of tone and tonal strength when she wants. And together she and this superb orchestra show exemplary contrapuntal clarity while also outlining the music’s architecture through glinting dynamic changes or compelling long-range crescendos and diminuendos. A word should go, too, to Xenia Löffler, whose liquid-gold oboe-playing is a perfect foil for Faust’s busy violin in BWV1060 and a perfect match for its aching beauty of the Sinfonia from Cantata No 21. In short, without being tempted to eccentricity, these performances reveal keen musical minds constantly at work.

The deeper delight of it all is that you can encounter subtle new aspects in the familiar works – the E major Concerto intimate, even a little withdrawn, the slow movement of the A minor given a lightly pulsing, march-like momentum – and real revelations in the lesser-known ones. I’m not sure I’ve ever heard the reconstructed concertos sound so convincing (especially the D minor), the trio sonatas go at a thrilling lick that surely no organ could keep up with and the sinfonias simply gleam. This is a hugely enjoyable celebration of Bach – himself a violinist – which conjures not so much the strict contrapuntal and formal genius as the joyous spirit of the living man.