Awards Issue 2024
Bruckner: Symphony No. 4
Anima Eterna Brugge o.l.v. Pablo Heras‑Casado
Er zit een levendige en unieke directheid in het geluid van Pablo Heras-Casado en Anima Eterna in deze schitterende opname van Bruckners Vierde symfonie met authentieke instrumenten.

Wat we hier hebben is een robuust en welsprekend verslag van Bruckners Vierde symfonie, waarvan de algemene stijl niet ongelijk is aan die van Stanisław Skrowaczewski's vereerde opname uit 1993 met het Hallé Orchestra.
Het voornaamste verschil ligt in de aard van het orkestrale geluid, maar niet om de redenen die Harmonia Mundi in zijn persbericht en op de hoes van de cd aanhaalt, die Bruckner allebei laten klinken als Reznicek in kerkelijk gewaad. 'Dankzij het gebruik van instrumenten uit die tijd', zo wordt ons verteld, is deze 'kathedraal in geluid' in staat 'zijn lichtheid en elegantie terug te krijgen in oogverblindende orkestrale kleuren'.
'Terugwinnen'? Niet de minste glorie van deze Anima Eterna Brugge-uitvoering is de vaardigheid waarmee de muzikanten veel van dezelfde instrumenten inzetten, bespeeld op vrijwel dezelfde toonhoogte, met vergelijkbare tempo's en met vergelijkbare articulatiemodi als die welke de Wiener Philharmoniker de afgelopen 140 jaar heeft gebruikt. En ook met dezelfde tekst; in de afgelopen 60 jaar hebben dirigenten die door de Philharmoniker zijn ingehuurd regelmatig de Nowak Urtext uit 1878/80 gebruikt die hier is gebruikt.
Ik ben verbaasd dat de vooraanstaande dirigent van de uitvoering, Pablo Heras-Casado, niet specifieker was over dit alles in zijn verschillende interviews voorafgaand aan de release. Er wordt bijvoorbeeld geen woord gerept over de hoorns, hoewel ik geen enkele symfonie kan bedenken waarin de hoorns - met name de unieke 'Weense' hoorn die door Leopold Uhlmann werd ontworpen en gebouwd tijdens Bruckners leven - zo'n beslissende rol spelen.
De eerste en tweede hoorns van Anima Eterna Brugge zijn originele Uhlmann-instrumenten uit de late jaren 1870; de andere twee zijn ook hedendaagse Uhlmann-schoolinstrumenten. De moeilijkheden die het unieke ontwerp van de Weense hoorn met zich meebrengt, zorgen ervoor dat we een 50/50-mix van instrument en speler horen. In Wenen heeft dit geresulteerd in technieken die van generatie op generatie zijn doorgegeven, van vader op zoon en van leraar op leerling. Het verklaart ook waarom deze Brugse Bruckner Vierde niet per se hetzelfde zal klinken als, laten we zeggen, de Weense opname van Christian Thielemann, waar ik in 2021 vergelijkbaar enthousiasme voor uitte.
Speelstijlen veranderen met de tijd. Hoofdhoornist Roland Berger was de grote game-changer in Wenen in de vroege jaren 60. Zeker, de beroemde openingshoornroep heeft een frissere uitstraling, met een schonere daling - van Bes naar Es - in de Böhm-, Abbado- en Thielemann-opnamen dan op de vroegste bestaande opnames van de Wiener Philharmoniker van de symfonie onder Furtwängler en Knappertsbusch. Interessant genoeg nemen de Brugse spelers de zachtere, meer legato-manier (aangegeven als ausdrucksvoll – ‘expressief’ – in oudere edities) over van die Weense opnamen uit de jaren vijftig. Beide benaderingen zijn geldig, hoewel het niet duidelijk is waar de ongemarkeerde aanzwelling van de Brugse spelers op de hoge Bes vandaan komt. Het is niet in Nowak.
Dat, en het licht overbelaste geluid van het eerste grote tutti, wekten al vroeg twijfels op: onnodig, overigens. Met de juiste instrumenten bij de hand begrijpt Heras-Casado de aard van Bruckners orkestraties goed. Hij heeft ook de nodige drive en structureel bewustzijn om ervoor te zorgen dat de muziek vooruitstrevend en van één stuk blijft, een steeds zeldzamere zeldzaamheid in de Bruckner-interpretatie van tegenwoordig.
Het resultaat is een uitvoering die zich onderscheidt door een gedurfd en doelbewust eerste deel, een mooi contemplatief maar nooit inert Andante en een prachtig verkwikkend hoorngeleid Scherzo waarvan het verleidelijk rustieke Trio enorm profiteert van de ongepolijste schoonheid van de Brugse hout- en koperblazers.
‘Periode’-strijkers kunnen een probleem zijn in postklassieke muziek, maar hier niet, gezien het gewicht van het massieve strijkgeluid dat Heras-Casado voorschrijft, en de cultivering van iets dat dicht bij een echte legato ligt – een sine qua non in een partituur waarvan de strijkpartijen beladen zijn met Bruckners herhaalde instructie lang gezogen (‘langdradig’).
De finale was een work in progress voor Bruckner, maar het is wonderbaarlijk goed te doen, mits het niet te snel wordt gedaan. Een nuttig testpunt is de eigenaardige, door houtblazers geleide, rustieke dans in fig. C (maat 105, 3'36"), waarvan de score Bruckner in de eerdere versies van de symfonie problemen opleverde. Heras-Casado en zijn spelers beheersen dit tot in de perfectie, net als de diepe, kalme en schallende halleluja's van het einde van de symfonie.

What we have here is a robust and eloquent account of Bruckner’s Fourth Symphony, its general manner not dissimilar to that of Stanisław Skrowaczewski’s revered 1993 recording with the Hallé Orchestra.
The principal difference lies in the nature of the orchestral sound, though not for the reasons billed by Harmonia Mundi in its press release and CD cover puff, both of which make Bruckner sound like Reznicek in ecclesiastical garb. ‘Thanks to the use of period instruments’, we’re told, this ‘cathedral in sound’ is able to ‘regain its lightness and elegance in dazzling orchestral colours’.
‘Regain’? Not the least of the glories of this Anima Eterna Brugge performance is the skill with which its musicians deploy many of the same instruments, played at much the same pitch, at similar tempos and with similar modes of articulation to those that have been deployed by the Vienna Philharmonic these past 140 years. And using the same text, too; in the last 60 years conductors engaged by the Philharmonic have regularly used the 1878/80 Nowak Urtext deployed here.
I’m surprised that the performance’s distinguished conductor, Pablo Heras-Casado, wasn’t more specific about all this in his several pre-release interviews. No word about the horns, for instance, though I can think of no symphony in which the horns – specifically the unique ‘Vienna’ horn designed and built by Leopold Uhlmann during Bruckner’s lifetime – play so decisive a role.
Anima Eterna Brugge’s first and second horns are original Uhlmann instruments dating from the late 1870s; the other two are also contemporary Uhlmann-school instruments. The difficulties posed by the Vienna horn’s singular design means that what we hear is a 50 50 mix of instrument and player. In Vienna this has resulted in techniques handed down across the generations from fathers to sons and teachers to pupils. It also explains why this Bruges Bruckner Fourth won’t necessarily sound the same as, say, Christian Thielemann’s Vienna recording, for which I expressed comparable enthusiasm in 2021.
Playing styles alter with time. Principal horn Roland Berger was the great game-changer in Vienna in the early 1960s. Certainly, the famous opening horn call has a fresher feel, with a cleaner drop – B flat down to E flat – in the Böhm, Abbado and Thielemann recordings than it does on the earliest extant Vienna Philharmonic recordings of the symphony under Furtwängler and Knappertsbusch. The Bruges players, interestingly, adopt the mellower, more legato manner (marked ausdrucksvoll – ‘expressive’ – in older editions) of those 1950s Vienna recordings. Both approaches are valid, though where the Bruges players’ unmarked swell on the opening high B flat comes from isn’t clear. It’s not in Nowak.
That, and the slightly congested sound of the first big tutti, raised early doubts: unnecessarily so, as it happens. With the right kind of instruments to hand, Heras-Casado understands well the nature of Bruckner’s orchestrations. He also has the necessary drive and structural awareness to ensure that the music remains forward-moving and of a piece, an increasing rarity these days in Bruckner interpretation.
The result is a performance distinguished by a bold and purposeful first movement, a nicely contemplative yet never inert Andante and a splendidly bracing horn-led Scherzo whose beguilingly rustic Trio benefits greatly from the unvarnished beauty of the Bruges woodwind and brass.
‘Period’ strings can be a problem in post-Classical music, but not here, given the weight of massed string sound Heras-Casado commands, and the cultivation of something close to a true legato – a sine qua non in a score whose string parts are laden with Bruckner’s repeated instruction lang gezogen (‘long-drawn’).
The finale was work in progress for Bruckner, yet it’s wonderfully doable, provided it’s not taken too quickly. A useful test point is the quaint woodwind-led rustic dance at fig C (bar 105, 3'36"), whose scoring caused problems for Bruckner in the symphony’s earlier versions. Heras-Casado and his players handle this to perfection, as they do the deep calm and pealing alleluias of the symphony’s end.