augustus 2024
Mythos: Schubert & Loewe
Konstantin Krimmel & Ammiel Bushakevitz
Konstantin Krimmel zingt met een direct aansprekende expressiviteit, vertelt verhalen met helderheid, intelligentie en emotie, en biedt zowel verfijning als diepgang.

De jonge Duitse bariton Konstantin Krimmel (geboren in 1993) verzamelt al sinds de release van zijn debuut op Alpha Classics, ‘Saga’, bijna vijf jaar geleden (11/19), in stilte uitstekende recensies op deze pagina’s. En dit nieuwe album is in veel opzichten een vervolg daarop, met twee van de componisten – Schubert en Loewe – die ook op het eerdere recital te horen waren, en met een vergelijkbare nadruk op storytelling.
Het is een fantastisch album en een onberispelijke realisatie van een intelligent, opmerkelijk effectief programmeringsconcept. Zoals de aantekeningen in het boekje vermelden, werden Loewe en Schubert geboren met slechts enkele maanden verschil (hoewel de eerste de laatste met meer dan 40 jaar overleefde), maar hun stijlen waren heel verschillend, Schubert was fantasierijker en vrijer in zijn reacties op zijn tekst, en Loewe, nou ja, iets minder.
Maar door hun programma op te bouwen rond thematisch verbonden paren van liederen, één van elke componist, halen Krimmel en zijn uitstekende pianist, Ammiel Bushakevitz, het beste in hen naar boven. Loewe's meer rechttoe rechtaan manier van doen biedt een welkom contrast met Schuberts meer onafhankelijke reacties op zijn teksten, waardoor men de kwaliteiten van beide componisten des te beter kan waarderen. 'Ik vertel gewoon graag verhalen', wordt Krimmel geciteerd in het boekje, en zijn vaardigheid voor verhalend tempo komt in elk lied naar voren. Dit zijn ongewoon intelligente, gevoelige uitvoeringen waarin hij en Bushakevitz dwingend als één ademen.
Bij het bespreken van zijn uitstekende opname van Die schöne Müllerin (10/23), beschreef ik Krimmels bariton als 'licht maar niet helder, mooi maar met een vleugje wazige tang in het timbre'. In de tussentijd lijkt de stem nog zoeter te zijn geworden. Je zou het kunnen vergeven als je het hoge bereik verwart met dat van een tenor, maar er is ook een constante autoriteit in de lage bereiken. Er is een zorg en aandacht voor woorden en een opmerkelijk vermogen om de luisteraar mee te slepen die je aan Christian Gerhaher doet denken – een groot compliment.
En dat is precies wat Krimmel doet, direct vanaf een openingsuitvoering van Schuberts ‘Der König in Thule’ die serieus, rustig intens en ongewoon ontroerend is. Zijn partner, Loewes ‘Archibald Douglas’ – een enigszins sentimenteel, ruig verhaal van een lied – is nauwelijks minder nobel en aangrijpend. Je krijgt hier misschien meer gevoel voor bluf, ridderlijke trots met Dietrich Fischer-Dieskau en Jörg Demus (in hun DG-enquête, 7/71), maar Krimmel zingt Lord Douglas’ smeekbeden zo lieflijk en overtuigend dat maar weinig luisteraars weerstand kunnen bieden, ook al heeft King James in het lied een paar strofen nodig om overtuigd te worden.
Het is geen verrassing dat de lyrische nummers betrouwbaar mooi en onberispelijk zijn: luister naar de combinatie van ‘Am Bach im Frühling’ en ‘Süsses Begräbnis’. Maar hoewel sommige van mijn collega’s Krimmel op eerdere albums af en toe wat sober en ingetogen vonden – en hij is zeker geen zanger die de controle verliest – laat hij hier zien hoe hij ook meeslepend drama kan leveren. Bushakevitz zet bijvoorbeeld een furieus tempo in voor ‘Erlkönig’, waar Krimmel de dramatische schroef geleidelijk maar onverbiddelijk aandraait, wat een verleidelijk gevoel van insinuatie aan de regels van Erlking geeft. De koppeling, het opmerkelijke ‘Geisterleben’, wordt ondertussen tot een hypnotiserend effect geplaagd; er bestaan slechts een paar alternatieve versies in de catalogus, en geen van beide komt in de buurt van het creëren van zo’n onmiddellijk spookachtige sfeer.
De bariton laat zien dat hij grootse, grommende wanhoop kan uiten in de opening van Schuberts ‘Totengräbers Heimweh’ en is voorspelbaar fantastisch als het lied vervolgens overgaat in rustige verrukking. Zijn partner, Loewes krankzinnige ‘Totentanz’, wordt gebracht met een subtiliteit die voor mij nog huiveringwekkender is dan Fischer-Dieskau’s directere benadering – en een speciale vermelding voor Bushakevitz’ virtuositeit in de duizelingwekkende begeleiding.
De twee Wanderer-liederen zijn ook fantastisch. Het eerste couplet van Schubert biedt een microkosmos van Krimmels interpretatieve vaardigheid – de gedempte openingszin, de groeiende woede van ‘es braust das Meer’, het zoete verlangen van ‘Und immer fragt der Seufzer – wo?’ – met Bushakevitz’ begeleiding in perfecte harmonie. Het is een subtiel, ontroerend verslag van dit immer populaire lied. De kunstloze eenvoud van Loewe's 'Wandrers Nachtlied' wordt ondertussen ontroerend overgebracht.
Als laatste paar krijgen we de spannende rit van 'An Schwager Kronos' - nog een nummer met een intelligent tempo, zodat de ratelende opwinding van het laatste couplet volledig tot zijn recht komt - gevolgd door de zachte sentimentaliteit van Loewe's 'Die Uhr'. Ik heb enorm genoten van Nicholas Mogg's uitvoering hiervan op zijn Loewe-album met pianist Jâms Coleman (Champs Hill, 1/22), maar Krimmel weet een nog groter gevoel van kunstloosheid te creëren. Het bewijst een rustig ontroerende finale van een betoverend, meeslepend en onberispelijk opgenomen album. Hiermee zet Krimmel weer een grote stap richting het zich in stilte vestigen als een van de meest meeslepende liedvertolkers van vandaag. Een pareltje.

The young German baritone Konstantin Krimmel (b1993) has been quietly collecting excellent reviews in these pages ever since the release of his debut on Alpha Classics, ‘Saga’, nearly five years ago (11/19). And this new album is in many ways a follow-up to that, pairing two of the composers – Schubert and Loewe – who featured on the earlier recital, and with a similar emphasis on storytelling.
It’s a superb album, and an impeccable realisation of an intelligent, remarkably effective programming concept. As the booklet notes state, Loewe and Schubert were born only months apart (though the former outlived the latter by over 40 years), but their styles were very different, Schubert more imaginative and freer in his reactions to his text, and Loewe, well, slightly less so.
But by building their programme around thematically linked pairs of songs, one by each composer, Krimmel and his outstanding pianist, Ammiel Bushakevitz, bring out the best in them. Loewe’s more straightforward manner provides a welcome contrast to Schubert’s more independent reactions to his texts, allowing one to appreciate the qualities of both composers all the better. ‘I just like telling stories’, Krimmel is quoted as saying in the booklet, and his skill for narrative pacing comes through in every song. These are unusually intelligent, sensitive performances in which he and Bushakevitz breathe compellingly as one.
In reviewing his outstanding recording of Die schöne Müllerin (10/23), I described Krimmel’s baritone as ‘light but not bright, beautiful but with a hint of hazy tang in the timbre’. In the interim the voice seems to have grown even sweeter. You’d be forgiven for mistaking its upper range for that of a tenor, but there’s also a steady authority to the lower reaches. There’s a care and attention to words and a remarkable ability to draw the listener in that put one in mind of Christian Gerhaher – high praise indeed.
And draw one in is exactly what Krimmel does right from an opening performance of Schubert’s ‘Der König in Thule’ that is serious, quietly intense and unusually moving. Its partner, Loewe’s ‘Archibald Douglas’ – a somewhat sentimental shaggy-dog story of a song – is rendered hardly less noble and affecting. You might get more sense of bluff, chivalrous pride with Dietrich Fischer-Dieskau and Jörg Demus here (in their DG survey, 7/71), but Krimmel sings Lord Douglas’s entreaties so sweetly and persuasively that few listeners will be able to resist, even if in the song King James needs a couple of strophes to be won over.
Unsurprisingly, the lyrical songs are reliably beautiful and immaculately turned: listen to the pairing of ‘Am Bach im Frühling’ and ‘Süsses Begräbnis’. But while some of my colleagues have occasionally found Krimmel a little sober and restrained on earlier albums – and he’s certainly not a singer to lose control – he shows here how he can also deliver compelling drama. Bushakevitz sets and maintains a furious pace for ‘Erlkönig’, for example, where Krimmel turns the dramatic screw gradually but inexorably, bringing a beguiling sense of insinuation to the Erlking’s lines. Its coupling, meanwhile, the remarkable ‘Geisterleben’, is teased out to hypnotic effect; only a couple of alternative versions exist in the catalogue, and neither comes close in creating such an immediately haunting atmosphere.
The baritone shows he can deliver grand, growling despair in the opening of Schubert’s ‘Totengräbers Heimweh’ and is predictably superb as the song then shifts to quiet exultation. Its partner, Loewe’s crazed ‘Totentanz’, is delivered with a subtlety that for me is even more chilling than Fischer-Dieskau’s more direct approach – and a special mention for Bushakevitz’s virtuosity in the head-spinning accompaniment.
The two Wanderer songs are superb, too. The first verse of Schubert’s offers a microcosm of Krimmel’s interpretative skill – the hushed opening phrase, the growing anger of ‘es braust das Meer’, the sweet longing of ‘Und immer fragt der Seufzer – wo?’ – with Bushakevitz’s accompaniment in perfect accord. It’s a subtle, moving account of this ever-popular song. The artless simplicity of Loewe’s ‘Wandrers Nachtlied’, meanwhile, is conveyed movingly.
As a final pairing, we get the thrilling ride of ‘An Schwager Kronos’ – another song paced intelligently, so that the rattling excitement of the final verse registers to full effect – followed by the gentle sentimentality of Loewe’s ‘Die Uhr’. I greatly enjoyed Nicholas Mogg’s performance of this on his Loewe album with pianist Jâms Coleman (Champs Hill, 1/22), but Krimmel manages to create an even greater sense of artlessness. It proves a quietly touching finale to an enchanting, engrossing and impeccably recorded album. With it, Krimmel takes another big step towards quietly establishing himself as one of the most compelling lieder interpreters performing today. A gem.