juni 2024
von Henselt & Bronsart von Schellendorff: Piano Concertos
Paul Wee & Swedish Chamber Orchestra o.l.v. Michael Collins
Zouden deze zeer virtuoze maar nu verwaarloosde concerten zich een betere kampioen kunnen wensen dan de immer voortreffelijke pianist Paul Wee?

Het Henseltconcert is slechts drie keer eerder opgenomen, opmerkelijk als je bedenkt dat het een bijna onmisbare steunpilaar van het repertoire was in de laatste helft van de 19e eeuw, in première gebracht door Clara Schumann (gedirigeerd door Mendelssohn, niet minder) en omarmd door vele beroemde namen, waaronder Gottschalk, de Pachmann, Scriabin en Busoni. Toen het uit de mode raakte en werd vervangen door de Grieg, Tsjaikovski nr. 1 en Rachmaninov nr. 2, slaakten pianisten, naar verluidt, een collectieve zucht van verlichting, want het enorm veeleisende sologedeelte is een van die gedeelten waarbij de grote moeilijkheden niet direct zichtbaar zijn zonder verwijzing naar de partituur. Je hebt ook uithoudingsvermogen nodig: de laatste 22 pagina's van het eerste deel, bijvoorbeeld, zwart met allegro zestiende noten, geven geen enkele maat op. Iemand schreef dat het ‘vergelijkbaar was met een kunstschaatser die eindeloze drievoudige en viervoudige sprongen moet maken en ze elke keer perfect en sierlijk moet landen’.
Michael Ponti was de eerste die het stof van zich afveegde (1968, snel en vurig in een niet al te goed geluid – 5/93), gevolgd door Raymond Lewenthal het jaar daarop (luidruchtig, zwierig theatraal, slecht opgenomen – 1/70). Daarna niets meer tot Marc‑André Hamelin in 1993 (verblindend in zijn helderheid en pianistische finesse, prachtig begeleid en in het weelderige geluid van Hyperion). Deze laatste versie, drie decennia later, heeft dezelfde producer, Andrew Keener. De solist is de opmerkelijke Paul Wee, de advocaat-pianist die universele lof heeft geoogst voor zijn drie eerdere opnames voor het BIS-label. Zijn debuutplaat van Alkans Concerto en Symfonie voor Solo Piano (11/19) evenaarde (en overtrof in sommige opzichten) Hamelins verslagen – en dat wil wat zeggen. Wee’s Henselt combineert de zwierige theatraliteit van Lewenthal met de oogverblindende helderheid van Hamelin – maar met dit extra element: een emotionele betrokkenheid bij het muzikale verhaal dat Henselt-maagden zeker zal overtuigen en (wie weet?) er zelfs toe kan leiden dat het concert terugkeert naar het reguliere repertoire. Van de vele memorabele momenten die door de gecombineerde krachten zijn opgeroepen, is het de magische introductie van het koraal van het eerste deel en Wee’s jubelende entree daarna die lang in het geheugen gegrift zullen blijven.
Het bijbehorende stuk is Bronsarts fis-klein Concerto (een betere en substantiëlere koppeling dan Hyperions mineur Henselt en Alkan-werken). Dit heeft een nog beperktere opnamegeschiedenis: Ponti (opnieuw – 12/74) en Emmanuel Despax voor Hyperion in 2017 (producer Andrew Keener is opnieuw de gemeenschappelijke link naar de BIS-release). Geen van beiden is zo overtuigend als Wee. Een eerste deel dat me altijd niet zo overdonderd heeft achtergelaten, zie ik nu als een magistrale reikwijdte en ambitie die ik eerder niet had gewaardeerd. Het is de moeite waard om het herhaaldelijk te beluisteren. Het langzame deel is smeltend mooi, maar het is de finale die het meest opvalt, een uitbundige tarantella die je in Wee's handen bij de keel grijpt. Spannend materiaal, dat je ademloos van bewondering achterlaat.
De opgenomen balans tussen solist en orkest komt op mij over als ongeveer ideaal, de warm verlichte Zweedse spelers tegenover de glinsterende schittering van Wee's bravoure. Maar het is de energie die hij in zijn rol als primus inter pares stopt en zijn volledige begrip van wat er nodig is om deze muziek te laten werken die zijn rivalen overtreft, kundig bijgestaan door Michael Collins, wiens eigen solo-uitstapjes in dit zeer virtuoze genre van repertoire hem een speciaal begrip hebben gegeven van wat er nodig is ter ondersteuning. Nog een triomf voor Paul Wee die, om het helemaal af te maken, zijn eigen verhelderende boekje levert. Mijn eerste kanshebber voor de Awards van volgend jaar.

The Henselt Concerto has been recorded only three times previously, remarkable when you consider it was an almost de rigueur mainstay of the repertoire in the last half of the 19th century, premiered by Clara Schumann (conducted by Mendelssohn, no less) and espoused by many famous names including Gottschalk, de Pachmann, Scriabin and Busoni. When it went out of fashion, to be replaced by the Grieg, Tchaikovsky No 1 and Rachmaninov No 2, pianists, it is said, heaved a collective sigh of relief, for its hugely demanding solo part is one of those where the great difficulties are not readily apparent without reference to the score. You also need stamina: the last 22 pages of the first movement, for instance, black with allegro semiquavers, do not relent for a single bar. Someone wrote that it was ‘akin to a figure skater having to perform endless triple and quadruple jumps and land them perfectly and gracefully every time’.
Michael Ponti was the first to brush off the dust (1968, fast and fiery in less than adequate sound – 5/93) followed by Raymond Lewenthal the following year (noisy, dashingly theatrical, poorly recorded – 1/70). Then nothing till Marc‑André Hamelin in 1993 (dazzling in its clarity and pianistic finesse, superbly accompanied and in Hyperion’s sumptuous sound). This latest iteration, three decades later, has the same producer, Andrew Keener. The soloist is the remarkable Paul Wee, the lawyer-pianist who has won universal plaudits for his three previous recordings for the BIS label. His debut disc of Alkan’s Concerto and Symphony for Solo Piano (11/19) matched (and in some ways surpassed) Hamelin’s accounts – and that is saying something. Wee’s Henselt combines the dashing theatricality of Lewenthal with the dazzling clarity of Hamelin – but with this extra element: an emotional engagement with the musical narrative that will surely win over Henselt virgins and (who knows?) might even lead to the concerto returning to the regular repertoire. Of the many memorable moments conjured by the combined forces, it is the magical introduction of the first movement’s chorale and Wee’s exultant entry after it that will stay long in the memory.
Its companion piece is Bronsart’s F sharp minor Concerto (a better and more substantial coupling than Hyperion’s minor Henselt and Alkan works). This has had an even more limited recording history: Ponti (again – 12/74) and Emmanuel Despax for Hyperion in 2017 (producer Andrew Keener is once more the common link to the BIS release). Neither of them is as persuasive as Wee. A first movement that has always left me less than whelmed, I now see as having a magisterial scope and ambition that I had not appreciated before. It bears repeated listening. The slow movement is meltingly lovely but it’s the finale that is most striking, an exuberant tarantella that, in Wee’s hands, grabs you by the throat. Thrilling stuff, which will leave you breathless with admiration.
The recorded balance between soloist and orchestra strikes me as about ideal, the warmly lit Swedish players against the glittering brilliance of Wee’s bravura. But it is the energy he injects into his role as primus inter pares and his complete understanding of what it takes to make this music work that outshines his rivals, ably abetted by Michael Collins, whose own solo forays into this highly virtuosic genre of repertoire have given him a special understanding of what is needed in support. Another triumph for Paul Wee who, to top it all, provides his own illuminating booklet. My first contender for next year’s Awards.