april 2024
Louis Beydts: Mélodies & Songs
Cyrille Dubois & Tristan Raës
Wat een prachtige ontdekking: de grote liedcycli van een 20e-eeuwse componist wiens muziek lyrische schoonheid heeft, maar zelden wordt opgenomen. Als iets daar verandering in kan brengen, dan is dit het wel.

Na hun met de Gramophone Award bekroonde Fauré-enquête (8/22) begeven Cyrille Dubois en Tristan Raës zich op tot nu toe onbekend terrein met een cd met liederen en liederencycli van Louis Beydts (1895-1953), een leerling van Messager en Hahn, die begin jaren 30 naam maakte als componist van operettes voordat hij zich op filmmuziek richtte, met meer dan 20 soundtracks op zijn naam. Later werd hij directeur van de Opéra-Comique, waar hij toezicht hield op een nieuwe productie ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van Debussy's Pelléas en de Franse première van Stravinsky's The Rake's Progress.
De interesse van Dubois en Raës werd gewekt door een ontmoeting met zijn cyclus Chansons pour les oiseaux uit 1948, een van de weinige werken die eerder zijn opgenomen. ‘Zijn stijl had ons meteen betoverd!’ Dubois schrijft in een boekje, en je begrijpt gemakkelijk waarom. Hij is een componist van enig statuur, afwisselend lyrisch, verfijnd en hoffelijk. Dubois en Raës geven ons zijn belangrijkste liederencycli (er zijn hier maar weinig op zichzelf staande liederen), en je merkt een aantrekkingskracht tot late symbolistische poëzie, aangezien deze neigt naar surrealisme, en een aantrekkingskracht tot overheersende thema's van jeugd en ouderdom, tijd en geheugen. Eén lied, ‘Mélancolie’, dat opmerkelijk genoeg tijdens Beydts leven werd opgenomen door de diva van de Opéra-Comique, Géori Boué, staat vreemd genoeg niet op de fysieke schijf, maar zal digitaal worden uitgebracht op 28 juni, een dag voor de verjaardag van Beydts geboorte.
De cycli uit de jaren twintig hebben elementen van een sprankelend modernisme, dat soms doet denken aan Les Six. Cinq Humoresques uit 1928 gebruikt gedichten van Tristan Klingsor (heel anders dan zijn tekst voor Ravels Shéhérazade) voor een bijtende reeks liefdesspelletjes, waarin oudere geliefden elkaar snuiftabak aanbieden waar ze ooit rozen aanboden, en losbandige dissonanten roddelachtige toespelingen over overspel begeleiden. In de latere cycli is de harmonische taal meer uitgekleed, aangezien heletoonsschalen herhaaldelijk de beweging van water suggereren (fonteinen domineren de poëtische beeldspraak) en nostalgie pijn doet in pulserende akkoorden en langzame harmonische progressies die doen denken aan Hahns Études latines. De mooiste ontdekking hier is D’ombre et de soleil, een verbazingwekkend mooie cyclus uit 1946 op een tekst van Paul Jean Toulet, waarin herinneringen aan een verleden zich uitbreiden tot een erotische mijmering die geleidelijk wordt gekleurd door verdriet en spijt.
Dubois is helemaal in zijn element met Beydts’ lyrische maar declamatorische vocale schrijfstijl, en de poëtische kwaliteit van zijn zang, bekend van zijn Fauré, blijkt hier even betoverend. Zin en geluid zijn onberispelijk samengesmolten, kleur en dynamiek prachtig ingezet. Zijn zachte zang is prachtig, dus wanneer Beydts rustig roddels verhandelt (Cinq Humoresques) of zich overgeeft aan intieme bekentenissen (D’ombre et de soleil), lijkt Dubois geheimen in onze oren te fluisteren. Elders kan de stem van emotie blazen: opnieuw in D’ombre et de soleil, wanneer het zicht op een zonsopgang de geliefde herinnert aan zijn eerste ontmoeting met zijn geliefde; of de laatste bladzijden van Quatre Odelettes, een andere mooie cyclus, die op elliptische wijze handelt over de vervulling van artistieke creativiteit in eenzaamheid. Beydts pianospel kan soms bedrieglijk eenvoudig klinken, hoewel Raës de subtiliteit van Dubois evenaart door elk akkoord, elke figuratie en harmonische zijstap boekdelen te laten spreken. Kortom, weer een geweldige plaat van een zanger en pianist die altijd als één lijken te denken en voelen. De herontdekkingen ervan kunnen ook veelzeggend blijken: D’ombre et de soleil hoort bovenal bij het vaste repertoire.

Following on from their Gramophone Award-winning Fauré survey (8/22), Cyrille Dubois and Tristan Raës head into hitherto uncharted territory with a disc of songs and song-cycles by Louis Beydts (1895-1953), a pupil of Messager and Hahn, who made his name in the early 1930s as a composer of operettas before gravitating towards film music, with over 20 soundtracks to his credit. In later life he became director of the Opéra-Comique, where he oversaw a new 50th-anniversary production of Debussy’s Pelléas and the French premiere of Stravinsky’s The Rake’s Progress.
Dubois and Raës’s interest was sparked by an encounter with his 1948 cycle Chansons pour les oiseaux, one of only a handful of works previously recorded. ‘His style instantly had us charmed!’ Dubois writes in a booklet note, and one easily understands why. He’s a composer of some stature, by turns lyrical, refined and urbane. Dubois and Raës give us his major song-cycles (there are few stand-alone songs here), and you notice an attraction to late Symbolist poetry as it tips towards Surrealism, and a gravitation towards overriding themes of youth and age, time and memory. One song, ‘Mélancolie’, notably recorded in Beydt’s lifetime by the Opéra-Comique diva Géori Boué, does not appear on the physical disc, curiously, but is due for digital release on 28 June, a day before the anniversary of Beydt’s birth.
The cycles from the 1920s have elements of a sparky modernism, reminiscent at times of Les Six. Cinq Humoresques of 1928 uses poems by Tristan Klingsor (very different from his text for Ravel’s Shéhérazade) for a caustic sequence of amatory games, in which elderly lovers offer each other snuff where once they proffered roses, and freewheeling dissonances accompany gossipy innuendo about adultery. In the later cycles, the harmonic language is more stripped back, as whole-tone scales repeatedly suggest the movement of water (fountains dominate the poetic imagery) and nostalgia aches in pulsing chords and slow harmonic progressions that recall Hahn’s Études latines. The finest of the discoveries here is D’ombre et de soleil, an astonishingly beautiful cycle from 1946 to a text by Paul Jean Toulet, in which memories of a past affair broaden into an erotic reverie gradually stained by sadness and regret.
Dubois is very much in his element with Beydts’s lyrical yet declamatory vocal writing, and the poetic quality of his singing, familiar from his Fauré, proves equally beguiling here. Sense and sound are immaculately fused, colour and dynamics beautifully deployed. His soft singing is marvellous, so when Beydts is quietly trading in gossip (Cinq Humoresques) or indulging in intimate confessions (D’ombre et de soleil), Dubois seems to be whispering secrets into our ears. Elsewhere the voice can blaze with emotion: in D’ombre et de soleil again, when the sight of a sunrise reminds the lover of his first meeting with his beloved; or the closing pages of Quatre Odelettes, another fine cycle, which deals elliptically with the fulfilment of artistic creativity in solitude. Beydt’s piano-writing can sometimes sound deceptively simple, though Raës matches Dubois’s subtlety by making every chord, figuration and harmonic sidestep speak volumes. Another superb disc, in short, from a singer and pianist who always seem to think and feel as one. Its rediscoveries may prove significant, too: D’ombre et de soleil, above all, belongs by right in the regular repertory.