november 2019
Alkan: Symphony for Solo Piano & Concerto for Solo Piano
Paul Wee
Verbazingwekkende virtuositeit kenmerkt deze enorm indrukwekkende opname, waarvan het verhaal erachter – de solist is een advocaat, geen professionele pianist – het des te buitengewooner maakt.

Verrassend genoeg is dit de eerste keer dat Alkans Symfonie voor solo piano en Concerto voor solo piano samen op één cd verschijnen. De toepasselijk genoemde Symphony bestaat uit vier etudes (nrs. 4-7) en het bijbehorende Concerto nog eens drie etudes (nrs. 8-10), uit Alkans set van Douze Études dans tous les tons mineurs, zijn Op. 39, gepubliceerd in 1857. De delen van beide werken zijn verbonden door een progressieve tonaliteit, elk geschreven in een toonsoort die een reine kwart boven zijn voorganger ligt. Die van de Symphony gaan van c mineur naar f mineur, bes mineur en es mineur; het Concerto van g-kruis mineur naar cis mineur en uiteindelijk naar fis mineur.
Hier moet ik een belang aangeven: ik ben een van degenen die er heilig van overtuigd zijn dat Alkan een genie is op het niveau van Chopin, Liszt en Berlioz, en dat de Symfonie en het Concert twee hoogtepunten zijn in de hele pianoliteratuur. Ik weet dat velen het daar niet mee eens zijn. Misschien kan deze opname de twijfelaars overtuigen om ze nog eens te beluisteren, want op meerdere vlakken is het behoorlijk buitengewoon.
Alkans Op 39 Études liggen ver, ver buiten het bereik van de meeste pianisten, en voor zover ik weet hebben slechts vijf pianisten zowel de Symfonie als het Concert opgenomen: Ronald Smith, Jack Gibbons, Stephanie McCallum, Vincenzo Maltempo en Marc-André Hamelin. De uitvoeringen op deze cd evenaren en overtreffen soms alle vijf. Dat is verbazingwekkend genoeg; maar wat bijna ongelooflijk is, is dat de solist Paul Wee geen professionele pianist is, maar een zeer succesvolle internationale commerciële Londense advocaat.
De precisie van zijn aanval, de helderheid van het partijspel, de lineaire focus en het structurele begrip van elk deel van de symfonie zijn behoorlijk opwindend om te ervaren - en wanneer Alkan het laatste deel Presto markeert, neemt Wee hem op zijn woord. Het eerste deel van het Concerto - 72 pagina's en 1343 maten lang, wat het langer maakt dan de hele Hammerklavier-sonate - is een achtbaan die gebruikmaakt van elk denkbaar pianistisch effect. Er zijn weinig momenten van respijt. Wee's technische beheersing is geweldig, hoe je het ook wendt of keert, maar hij is niet zomaar een notenspinner, die zijn eigen drama en kleur toevoegt aan het bravoure-schrijven, terwijl hij evenzeer leeft voor de momenten van lyrische rust. De spontaniteit en de drive van zijn spel verbrijzelen de steriele grenzen van de studio. Het is urgent, toegewijd, dwingend. In de finale (gemarkeerd als alla barbaresca) vormen Wee's briljante toon en heldere baslijnen een duidelijk contrast met Hamelin's zachtere, meer patricische lezing die, in tegenstelling tot Wee's, niet meedogenloos agressief is.
Maar eerlijk gezegd is dit een van die schijven waar ik niet geneigd ben om te zeuren over kleine discrepanties en kwesties van persoonlijke smaak. Het zal zeker een van mijn schijven van het jaar worden. Het zou een klassieker kunnen worden. Een pluim voor producer Jeremy Hayes en geluidstechnicus David Hinitt, en ook voor Bryce Morrison en Mike Spring voor hun baanbrekende rollen in de onderneming - en voor Robert von Bahr van BIS voor het nemen van een gok. Maar vooral voor de opmerkelijke Paul Wee op zijn opnamedebuut.

Surprisingly, this is the first time that Alkan’s Symphony for Solo Piano and Concerto for Solo Piano have appeared together on a single disc. The aptly named Symphony comprises four études (Nos 4 7), and its companion Concerto a further three études (Nos 8 10), from Alkan’s set of Douze Études dans tous les tons mineurs, his Op 39, published in 1857. The movements of both works are linked by a progressive tonality, each written in a key a perfect fourth above its predecessor. Those of the Symphony move from C minor to F minor, B flat minor and E flat minor; the Concerto from G sharp minor to C sharp minor and finally to F sharp minor.
Here I must declare an interest: I am one of those who firmly believes that Alkan is a genius on a level with Chopin, Liszt and Berlioz, and that the Symphony and Concerto are two high points in the entire literature of the piano. Many, I know, disagree with that view. Perhaps this recording might persuade the doubters to give them another hearing because, on several levels, it is quite extraordinary.
Alkan’s Op 39 Études are way, way beyond the reach of most pianists, and to the best of my knowledge only five pianists have recorded both the Symphony and the Concerto – Ronald Smith, Jack Gibbons, Stephanie McCallum, Vincenzo Maltempo and Marc-André Hamelin. The performances on this disc equal and sometimes surpass all five. That is astonishing enough; but what is almost incredible is that the soloist Paul Wee is not a professional pianist but a highly successful international commercial London lawyer.
The precision of his attack, the clarity of the part-playing, the linear focus and structural grasp of each movement of the Symphony are quite thrilling to experience – and when Alkan marks the final movement Presto, Wee takes him at his word. The first movement of the Concerto – 72 pages and 1343 bars in length, making it longer than the entire Hammerklavier Sonata – is a roller coaster utilising every conceivable pianistic effect. There are few moments of respite. Wee’s technical command is awesome by any standards but he is no mere note-spinner, adding his own drama and colour to the bravura writing while being equally alive to the moments of lyrical repose. The spontaneity and drive of his playing smash the sterile confines of the studio. It is urgent, committed, compelling. In the finale (marked alla barbaresca), Wee’s brilliant tone and clarion-clear bass lines present a clear contrast to Hamelin’s smoother-toned, more patrician reading that is not, unlike Wee’s, relentlessly aggressive.
But, frankly, this is one of those discs I feel disinclined to niggle over small discrepancies and matters of personal taste. It will certainly be one of my Discs of the Year. It could become a classic. A tip of the hat to producer Jeremy Hayes and sound engineer David Hinitt, as well as to Bryce Morrison and Mike Spring for their seminal roles in the venture – and to Robert von Bahr of BIS for taking a punt. But most of all to the remarkable Paul Wee on his recording debut.