november 2019
The Mathilde Album
Arod Quartet
Prachtig gespeeld en opgenomen volgt het jonge Arod Quartet hun indrukwekkende debuut met een album met kamermuziek uit de eerste helft van de 20e eeuw.

Kom voor de seks, blijf voor de muziek. Dat lijkt de implicatie te zijn achter de titel van het album van het Arod Quartet, verwijzend naar Mathilde Schönbergs affaire met de schilder Robert Gerstl. Het is heilzaam om Mahlers opdracht van de Achtste symfonie aan Alma te herinneren, midden in haar affaire met Walter Gropius. Nadat hij Mathilde had teruggewonnen, deed Schönberg hetzelfde met het Tweede Kwartet – op een fractie van de omvang van de symfonie, maar van omgekeerd grotere betekenis voor het nageslacht.
De toegewijde Webern deed een goed woordje voor zijn leraar en het album opent met een flexibel en delicaat geschakeerd verslag van de Langsamer Satz die Schönberg hem in 1905 als oefening had gegeven. Het kwartet gebruikt een breder scala aan vibrato dan op hun prachtige debuutalbum van Mendelssohn (11/17), met inbegrip van veel expressief rijke zuivere toon, maar de octaven en unisono's zijn nog steeds adembenemend schoon, als berglucht, het zachte spel (zoals bij de reprise van het hoofdthema, 5'55") voortreffelijk, de evocatie van plaats en ruimte - in dit geval een bloemenweide, wandelend met de neef die Webern zou komen trouwen - diep sympathiek.
Daarna volgt wat normaal gesproken als het hoofdevenement op zo'n album zou gelden, de Schönberg, vol subtiele ritmische humor in het ironisch folk-getinte Scherzo en meer oordeelkundig geplaatste zuivere toon om te contrasteren met de verfijnde warmte van de 'Litanei', waar close-miked details en ingetogen frasering hint naar een onvoltooide relatie met Verklärte Nacht. Iets verder naar achteren in de mix beweegt Elsa Dreisig afleidend tussen kanalen, maar zingt het gedicht van George met voorbeeldige dictie en een kuise vastberadenheid van toon die goed leidt naar de 'andere wereld' van de finale.
Ik zei meestal. Bij deze gelegenheid wordt de schijnwerper van Schönberg gestolen door Zemlinsky, die hem niet zozeer heeft geleerd als wel op het pad naar genialiteit heeft gezet, en door een eenvoudig onweerstaanbare uitvoering van zijn eigen, bevredigend complexe Tweede Kwartet. Hier zijn de rollen omgedraaid en de eenzijdige helderheid van doel van de Arod stelt ons in staat om te horen hoe Zemlinsky tot zijn eigen overeenstemming komt met de harmonische ontdekkingen van zijn terughoudende en weerbarstige revolutionair. Deze muziek heeft weinig excuus nodig om oververhit te raken, en het is een groot compliment voor de Arod dat ze de verleiding weerstaan om de strijkstok op de snaar te drukken tot echt beslissende momenten zoals het orkestraal geschaalde hoogtepunt van het eerste deel (3'30") of het uitzinnige einde van het scherzo-gedeelte, dat een onmiskenbaar citaat uit Verklärte Nacht introduceert in een gebaar van vervulling dat typerend is voor de trotse maar genereuze Zemlinsky. De koppeling is even uniek als inzichtelijk, en vergelijkingen lijken irrelevant: het is een uitstekend album.

Come for the sex, stay for the music. That would seem to be the implication behind the title of the Arod Quartet’s album, referring as it does to Mathilde Schoenberg’s affair with the painter Robert Gerstl. It’s salutary to remember Mahler’s dedication of the Eighth Symphony to Alma, in the middle of her affair with Walter Gropius. Having won Mathilde back, Schoenberg did the same with the Second Quartet – on a fraction of the symphony’s scale but of inversely greater significance for posterity.
The devoted Webern put in a word for his teacher, and the album opens with a flexible and delicately shaded account of the Langsamer Satz which Schoenberg had set him as an exercise in 1905. The quartet employ a wider range of vibrato than on their fine debut album of Mendelssohn (11/17), including much expressively rich pure tone, yet the octaves and unisons are still breathtakingly clean, like mountain air, the soft playing (as at the main theme’s reprise, 5'55") exquisite, the evocation of place and space – in this case a flower meadow, walking with the cousin Webern would come to marry – deeply sympathetic.
There follows what would usually count as the main event on such an album, the Schoenberg, full of subtle rhythmic humour in the ironically folk-tinged Scherzo and more judiciously placed pure tone to contrast with the refined warmth of the ‘Litanei’, where close-miked detail and restrained phrasing hint at an unconsummated relationship with Verklärte Nacht. Set a little further back in the mix, Elsa Dreisig moves distractingly between channels but sings the George poem with exemplary diction and a chaste firmness of tone that leads well into the ‘other world’ of the finale.
I said usually. On this occasion the limelight is stolen from Schoenberg by Zemlinsky, who did not so much teach him as set him on his path to genius, and by a simply irresistible performance of his own, satisfyingly complex Second Quartet. Here the roles are reversed, and the Arod’s single-minded clarity of purpose allows us to hear Zemlinsky coming to his own terms with the harmonic discoveries of his reluctant and recalcitrant revolutionary. This music requires little excuse to become overheated, and it is much to the Arod’s credit that they resist the temptation to press the bow into the string until really decisive moments such as the orchestrally scaled climax to the first section (3'30") or the frenzied close to the scherzo section, which introduces an unmistakable quotation from Verklärte Nacht in a gesture of fulfilment typical of the proud but generous Zemlinsky. The coupling is as unique as it is insightful, and comparisons would seem beside the point: it’s an outstanding album.