september 2019


Zwiegespräche

Heinz Holliger

Een viering van een fascinerend figuur voor zijn 80ste verjaardag: componist, dirigent en hoboïst Heinz Holliger. Werken en voorstellingen van soms adembenemende directheid en intimiteit.

Deze cd viert de 80e verjaardag van Heinz Holliger, en hoewel het zijn interpretatieve gaven als uitvoerder onderzoekt in plaats van zijn volledige bereik als componist, zorgt de focus op de dialogen tussen zijn eigen muziek en die van Györg Kurtág (geb 1928) voor een prachtig afgerond dubbelportret.

Dat dit een intens intiem retrospectief is, is al vanaf het allereerste item duidelijk, Kurtágs zachte, oprechte eerbetoon aan Holligers harpiste-vrouw Ursula, die in 2014 overleed. De aangrijpendheid is des te groter omdat het bijna klinkt als een imitatie van een van Elliott Carters late instrumentale miniaturen - en Carter, die zo gedenkwaardig schreef voor beide Holligers, was zelf slechts een paar maanden daarvoor overleden. Maar Kurtág, net als Holliger, heeft nog meer te danken aan de scherpe maar diep lyrische expressiviteit van Webern, en deze kwaliteit komt vaak naar boven, soms met een vleugje on-Weberniaanse ironie, in werken als Kurtágs Hommage à Elliott Carter en … (Hommage à Tristan), die Wagners sublieme vijf uur durende portrettering van dood en gedaanteverandering condenseert tot slechts 40 seconden voor hobo en basklarinet. Zoals u zich kunt voorstellen, telt elke noot!

De twee meest substantiële werken van Holliger zelf worden bevredigend goed gecontrasteerd. Zijn herziening uit 1999 van zijn Sonate voor solo hobo (1955-56) blijft het werk van een fenomenaal begaafde student, die lange lijnen uitbundig en welsprekend uitspuwt om de virtuositeit van de speler in adembeheersing en digitale behendigheid te laten zien. Maar Lecture voor hobo en althobo (2015-16) is veel krachtiger in uitvoering en origineler in concept. Gebaseerd op zeven gedichten van Philippe Jacottet – de gedichten zelf worden gehoord in lezingen door de auteur voor elk van de muzikale ‘settings’ – verpakt Holliger een hele wereld van verfijnd en inventief poëtisch spel in een reeks korte bewegingen, waarvan de langste minder dan zes minuten duurt. Deze uitvoeringen, door Holliger en Marie-Lise Schüpbach, zijn gewoonweg verbazingwekkend in hun vloeiendheid en kleurbereik, en de weergave van een soort transcendente vogelchaos in de laatste beweging, ‘Oiseaux’, moet worden gehoord, en opnieuw worden gehoord, om te worden geloofd.

Voor het tegenovergestelde uiterste van Holligers zes minuten aan oogverblindend diverse klankpatronen, kun je dan verdergaan met Kurtágs zes minuten durende Kroó György in memoriam voor contrabasklarinet, waarin slechts een paar nauwelijks hoorbare, door verdriet geteisterde geluiden voorbij drijven om de stilte te verstoren. Kroó was een gerespecteerde Hongaarse musicoloog en Kurtágs eerbetoon lijkt een zeer persoonlijk afscheid van een tijdperk van extreme geneugten en verschrikkingen, waarin muziek van oprechte visie en diep gevoel op de een of andere manier niet volledig onderdrukt kon worden.

This disc celebrates the 80th birthday of Heinz Holliger, and although it explores his interpretative gifts as a performer rather than his full range as a composer, its focus on the dialogues between his own music and that of Györg Kurtág (b1928) makes for a beautifully rounded double portrait.

That this is an intensely intimate retrospective is clear from the very first item, Kurtág’s gentle, heartfelt tribute to Holliger’s harpist wife Ursula, who died in 2014. Its poignancy is all the greater since it sounds almost like an impersonation of one of Elliott Carter’s late instrumental miniatures – and Carter, who wrote so memorably for both the Holligers, had himself died just a few months before. But Kurtág, like Holliger, owes even more to the astringent yet profoundly lyrical expressiveness of Webern, and this quality often surfaces, sometimes with touches of un-Webernian irony, in works like Kurtág’s Hommage à Elliott Carter and … (Hommage à Tristan), which condenses Wagner’s sublime five-hour portrayal of death and transfiguration into a mere 40 seconds for oboe and bass clarinet. As you might imagine, every note counts!

The two most substantial works by Holliger himself are satisfyingly well contrasted. His 1999 revision of his Sonata for solo oboe (1955-56) remains the work of a phenomenally gifted student, spinning out long lines exuberantly and eloquently to show off the player’s virtuosity of breath control and digital dexterity. But Lecture for oboe and cor anglais (2015-16) is altogether more powerful in execution and original in conception. Based around seven poems by Philippe Jacottet – the poems themselves are heard in readings by the author before each of the musical ‘settings’ – Holliger packs a whole world of refined and inventive poetic play into a sequence of short movements, the longest less than six minutes. These performances, by Holliger and Marie-Lise Schüpbach, are simply astonishing in their fluency and range of colour, and the depiction of a kind of transcendent avian mayhem in the final movement, ‘Oiseaux’, has to be heard, and reheard, to be believed.

For the opposite extreme to Holliger’s six minutes of dazzlingly diverse sound patterns, you can then move on to Kurtág’s six-minute Kroó György in memoriam for contrabass clarinet, in which only a few barely audible, grief-stricken sounds drift past to disturb the silence. Kroó was a respected Hungarian musicologist and Kurtág’s tribute seems like a very personal farewell to an era of extreme delights and horrors, in which music of genuine vision and deep feeling somehow failed to be totally suppressed.