december 2019
Beethoven: Piano Concertos 2 & 5
Martin Helmchen & Deutsches Symphonie-Orchester Berlin o.l.v. Andrew Manze
Deze opname valt echt op tussen de pre-jubileumreleases van Beethoven vanwege het fijne gevoel voor collaboratief muzikaal vakmanschap.

Dit is het eerste deel van Martin Helmchen en Andrew Manze in een beloofd compleet overzicht van Beethovens concerten. Ja, wéér een. Natuurlijk zal er met het naderen van Beethovens jubileumjaar ongetwijfeld een golf van merchandise zijn; maar we hebben zeker het recht om iets nieuws(-achtigs) te verwachten in het proces. Leif Ove Andsnes' 'Journey' heeft bijvoorbeeld het dirigeren van de concerten vanaf de piano al naar een nieuw niveau getild; bij anderen kunnen historisch geïnformeerde uitvoeringen en/of kamerarrangementen onze oren verfrissen; weer anderen kunnen meer opvallende en hedendaagse maatregelen nemen (Boris Giltburgs ijsemmer, sorry, Beethovensonates-uitdaging voor 2020 zal waarschijnlijk de aandacht trekken voor zijn aanstaande concertenoverzicht).
Helmchen en Manze nemen geen van deze routes. Hun aanpak is naar alle schijn een recht-door-het-midden-benadering. Toch staat het hoog en trots vanwege zijn artisticiteit, poëzie, stijlvolle muzikaliteit en, misschien wel bovenal, de verstandhouding tussen solist en dirigent. Dit voelt echt als een ontmoeting van geesten. Luister naar de ongewoon langdurige staat van kalmte voor de terugkeer van het hoofdthema in het eerste deel van de Keizer, of het subtiele herstel van het tempo voor de daaropvolgende overgang. Hier en in andere magische poëtische oases die Helmchen verwerkt in de viriliteit en het heldendom van het eerste deel, is zijn verslag vergelijkbaar met Emil Gilels met Leopold Ludwig, dat voor velen (inclusief mijzelf) ongeëvenaard blijft.
Niets is hier routine. Helmchen maakt geen excuus om het hoogtepunt van het tweede deel te laten opvallen en doet meer moeite dan de meesten om het te onderscheiden van de omringende sereniteit. Het resultaat is zowel verrassend effectief als natuurlijk. Als je principiële bezwaren hebt tegen flexibiliteit en elasticiteit in het ritmische ontwerp, zou je een wenkbrauw kunnen optrekken. Maar er is hier geen gevaar voor zelfgenoegzaamheid of maniërisme, en zeker geen vervorming à la Glenn Gould: alleen puur individueel pianospel en een frisse blik.
Levensenergie en gevoeligheid voor originele zinswendingen op kennersniveau zijn de boventoon in Helmchens lezing van het door Mozart beïnvloede Tweede Concerto, en hij verruilt de schichtige kledingstukken op passende wijze voor een serieuze zwarte jas met de cadens van het eerste deel, die veel later is gecomponeerd dan de omringende muziek, en die het klankbeeld gelaagd heeft in iets dat rechtstreeks uit de Hammerklavier-sonate had kunnen komen. Het eenzame pianorecitatief van het langzame deel is een moment dat je hart doet smelten. Vergelijking met Helmchens eigen opname van dit concerto uit de finale van de Clara Haskil-competitie van 2001 (die hij won) is het beste bewijs van hoezeer een nauwe verwantschap tussen pianist en dirigent ertoe doet. Helmchen is niet alleen volwassen geworden in zijn pianospel, maar hij krijgt ook vleugels van een orkest dat op het ene moment intieme momenten deelt met de piano en er op het andere moment mee ronddraait. De finale is een vreugdevolle pas de deux, en hoe charmant is Helmchens uitnodiging tot de dans wanneer hij een subtiel agogisch accent toevoegt aan de opening van de beweging. Dit is een ander verslag dat naast de beste moet worden geplaatst, inclusief Argerich, en wat mij betreft Glenn Gould/Bernstein overtreft. Als deze kwaliteit van muzikaliteit in de volgende delen wordt volgehouden, zal dit een reis zijn die kan wedijveren met die van Andsnes en het Mahler Chamber Orchestra.

This is Martin Helmchen and Andrew Manze’s first volume in a promised complete survey of Beethoven’s concertos. Yes, yet another one. Of course, with Beethoven’s anniversary year approaching there will doubtless be a surge of merchandise; but we surely have a right to expect something new(-ish) in the process. Leif Ove Andsnes’s ‘Journey’, for instance, has already taken conducting the concertos from the piano to a new level; with others, historically informed performance and/or chamber arrangements may refresh our ears; still others may take more eye-catching and contemporary measures (Boris Giltburg’s ice-bucket, sorry, Beethoven sonatas challenge for 2020 is likely to attract attention to his forthcoming concertos survey).
Helmchen and Manze take none of these routes. Theirs is to all appearances a straight-down-the-middle approach. Yet it does stand high and proud for its artistry, poetry, stylish musicianship and, perhaps above all, rapport between soloist and conductor. This really does feel like a meeting of minds. Listen to the unusually prolonged state of calm before the return of the main theme in the first movement of the Emperor, or the subtle recovery of tempo for the subsequent transition. Here and in other magical poetic oases that Helmchen incorporates into the virility and heroism of the first movement, his account is comparable to Emil Gilels with Leopold Ludwig, which for many (myself included) remains unsurpassed.
Nothing is routine here. Helmchen makes no excuse for making the climax of the second movement stand out and takes greater pains than most to make it distinct from the surrounding serenity. The result is both startlingly effective and natural. If you have principled objections to flexibility and elasticity in the rhythmical design, you might raise an eyebrow. But there is no danger of self indulgence or mannerism here, and certainly no distortion à la Glenn Gould: just pure individual pianism and freshness of outlook.
Vital energy and connoisseur-level sensitivity to original turns of phrase reign supreme in Helmchen’s reading of the Mozart-influenced Second Concerto, and he appropriately exchanges its skittish garments for a serious black frock-coat with the first-movement cadenza, composed much later than the surrounding music, layering the soundscape in something that could have come right out of the Hammerklavier Sonata. The lonely piano recitative of the slow movement is a heart-melting moment. Comparison with Helmchen’s own recording of this concerto from the final round of the 2001 Clara Haskil competition (which he won) is the best proof of how much a close affinity between pianist and conductor matters. Not only has Helmchen matured in his pianism but he is given wings by an orchestra that shares intimate moments with the piano at one point and twirls with it at the next. The finale is a joyous pas de deux, and how charming is Helmchen’s invitation to the dance when he adds a subtle agogic accent to the very opening of the movement. This is another account to be placed alongside the finest, including Argerich, and for me surpassing Glenn Gould/Bernstein. If this quality of musicianship is sustained through the next volumes, this will be a journey to rival that of Andsnes and the Mahler Chamber Orchestra.