Awards Issue 2020
Prokofiev: Violin Sonata No. 1 in F Minor, Op. 80 / Shostakovich: Violin Sonata in G Major, Op. 134
Natalia Prishepenko & Dina Ugorskaja
Een persoonlijke en aangrijpende combinatie van twee sonates geïnspireerd door David Oistrakh – des te meer gezien de recente dood van pianist Dina Ugorskaja.

Deze doordachte koppeling, waarvan verwacht had kunnen worden dat het een hele reeks opnames van de twee in Rusland geboren, in Duitsland wonende artiesten zou inluiden, staat in plaats daarvan op zichzelf na het overlijden van pianiste Dina Ugorskaja in september vorig jaar. Ze was pas 46, maar was al gevestigd als een vastberaden individuele toetseniste in de stijl van Anatol Ugorski, haar vader en hoofdpianoleraar. Als je de naam Natalia Prishepenko niet meteen herkent, kan dat alleen maar komen doordat ze 18 jaar heeft gewijd aan het leiden van het geduchte Artemis Quartet in plaats van aan het toeren als soliste.
Gezien Ugorskaja's neiging om introspectie te verdringen op een rustig tempo, was ik aanvankelijk verrast door de gerichte aanpak van het duo op deze door David Oistrakh geïnspireerde werken. De Prokofiev komt eerst in fysieke vorm, waarbij de uiteenlopende stemmingen bewust binnen de perken worden gehouden. Na een Andante assai die Oistrakh in een mate overtreft die sommigen misschien verontrustend vinden, wordt het tweede deel strak in het gareel gehouden, wat wordt geïmpliceerd door de Allegro brusco-markering; Prokofjevs ‘grote melodie’ mag nooit momentum verspillen. Het Andante is daarentegen ingetogen en teder, dichter dan gewoonlijk bij de impressionistische Debussy. Hier combineren Ugorskaja’s vloeiende arpeggiatie en Prishepenko’s vertrouwelijke melodielijn zich tot groot effect. De finale begint zorgeloos, en neemt alleen toe met de nadering van de haastige schalische passages uit het eerste deel. Prokofjev wilde dat deze zouden klinken ‘als de wind op een kerkhof’ en de wind waait hier doelbewust, niet alleen een verborgen gedenkteken voor de tijdgenoten van de componist die verloren gingen door de Terreur en de Grote Vaderlandse Oorlog, maar ook een afscheidsgebaar van de pianiste zelf. Terwijl de storm afneemt, geeft Prishepenko de ereplaats af aan Ugorskaja's duidelijk gearticuleerde belachtige akkoorden.
Vervolgens de kale abstracties van Shostakovich' Vioolsonate - niet zozeer verzacht als wel spontaan klinkend. Het eerste deel, dat enigszins is gemodelleerd naar Prokofievs sjabloon, verliest wat van zijn soberheid met zowel donkere Joodse komedie als winterse grimmigheid in de mix. Na hun krachtige verslag van een Scherzo dat vaak wordt gerekend tot Shostakovich' meest schurende, formele strengheid en menselijkheid, worden ze nauwkeurig in evenwicht gebracht in het Largo - Andante, bijna net zo lang als de eerste twee delen samen. Hoewel noch de explosieve cadensen, voor piano dan viool, noch de stervende trillingen ook maar een beetje worden onderschat, vinden Prishepenko en Ugorskaja een schat aan fijne details in de schaduwen. De intieme studio-akoestiek werkt verrassend goed.

This thoughtful coupling, one that might have been expected to initiate a whole series of recordings from the two Russian-born, German-resident artists, instead stands alone following the death last September of pianist Dina Ugorskaja. Only 46, she was already established as a determinedly individual keyboard stylist in the mould of Anatol Ugorski, her father and principal piano teacher. If you don’t immediately recognise the name of Natalia Prishepenko that can only be because she devoted 18 years to leading the redoubtable Artemis Quartet rather than touring as a soloist.
Given Ugorskaja’s tendency to rapt introspection at leisurely tempos I was initially taken aback by the duo’s focused take on these David Oistrakh-inspired works. The Prokofiev comes first in physical format, its disparate moods consciously held within bounds. After an Andante assai which outpaces Oistrakh to a degree some might find unsettling, the second movement is kept on the tight rein implied by its Allegro brusco marking; Prokofiev’s ‘big tune’ is never allowed to squander momentum. The Andante by contrast is hushed and tender, closer than usual to the Impressionist Debussy. Here Ugorskaja’s liquid arpeggiation and Prishepenko’s confiding melodic line combine to great effect. The finale begins in carefree vein, heft building only with the approach of the rushing scalic passages from the first movement. Prokofiev intended these to sound ‘like the wind in a graveyard’ and the wind blows purposefully here, not only a covert memorial to the composer’s contemporaries lost to the Terror and the Great Patriotic War but a valedictory gesture from the pianist herself. As the storm subsides Prishepenko cedes pride of place to Ugorskaja’s clearly articulated bell-like chords.
Next, the balder abstractions of Shostakovich’s Violin Sonata – not so much softened as made to sound spontaneous. Modelled to some degree on Prokofiev’s template, the first movement loses some of its austerity with dark Jewish comedy as well as wintry grimness in the mix. After their forceful account of a Scherzo often ranked among Shostakovich’s most abrasive, formal rigour and humanity are meticulously balanced in the Largo – Andante, almost as long as the first two movements together. While neither its explosive cadenzas, for piano then violin, nor its dying tremors are one whit underplayed, Prishepenko and Ugorskaja find a wealth of fine detail in the shadows. The intimate studio acoustic works surprisingly well.