november 2020


London circa 1720: Corelli's Legacy

La Rêveuse

Elegant muziek maken door deze wonderbaarlijk samenwerkende muzikanten, beurtelings levendig en sereen, wat levendig een muzikale en historische periode oproept.

La Rêveuse brengt ons een schijf vol prachtige muziek. Als de fijn gefraseerde strijkers die barsten van de levendigheid in het openingsdeel van William Babells Concerto in D je op de een of andere manier niet boeien, dan zal het tweede deel je in je sporen laten stoppen. Op zijn ‘zesde fluit’, een kleine discantblokfluit in D, produceert Sébastien Marq een noot waardoor je longcapaciteit volkomen ontoereikend aanvoelt. De noot duurt maar liefst 21 seconden – en bedenk dat Corelli’s violisten een forte dubbelgestopte strijkstokslag van 10 seconden moesten produceren om een ​​plek in zijn orkest te verdienen – Marqs enkele noot schetst een reis van doordringend gefluit naar ochtendvogelgezang, dat zich uiteindelijk ontvouwt tot aria. In een wereld van nepnieuws is het een verademing: de ongemanipuleerde broosheid, de kleinste wankeling in toonhoogte maken de muziek echter, levendiger en oprechter. Het levert een soort luisteren op dat de schoonheid van smet koestert. En als we deze verschuivende normen omarmen, gebeuren er magische dingen: versieringen worden op de wind naar onze oren gedragen, weelderige strijkritornellen onderstrepen niet alleen het lied van de soloblokfluit, maar wassen de scène in gebronsd legato. Het laatste Allegro is alles wat je van een blokfluitconcert zou willen (en verwachten): heerlijke vrolijkheid en strijdlustige virtuositeit in overvloed.

Het thema van de cd zorgt voor een mooie samenhang tussen de werken (hoewel ik niet zeker weet of de bewerking van de aria 'Spera si mio caro bene' uit Händels opera Admeto er wel bij past). Er is genoeg variatie, zowel qua klank als qua gevoel, om je in sonische extase te houden, en de onbekende componisten en historische arrangeurs Johann Christian Schickhardt, Nicola Francesco Haym en Pietro Chauboud worden in een uitstekend daglicht gesteld. Toch zijn het de individuele en overvloedige momenten van schoonheid die dit album zo boeiend maken. Stéphan Dudermels geluid in de Vioolsonate in D van Geminiani is ronduit verbluffend. Zijn Adagio is liefdevol, helder, zacht en zielzoekend. Of het prachtige tokkelen van theorbist Benjamin Perrot in ‘Thus with thirst my souls expiring’, gearrangeerd door Chauboud, dat zich vermengt met Florence Boltons dichte – soms scherp – gambageluid. Het is bedwelmend materiaal; een fantastisch laatste nummer van een allround superieur album.

La Rêveuse bring us a disc of splendid music-making. If the finely phrased strings bursting with vivacity in the opening movement of William Babell’s Concerto in D somehow don’t hook you, then the second movement will stop you in your tracks. On his ‘sixth flute’, a small descant recorder in D, Sébastien Marq produces a note that makes one’s lung capacity feel entirely inadequate. Lasting a staggering 21 seconds – and bear in mind that Corelli’s violinists had to produce a forte double-stopped bow stroke of 10 seconds to deserve a place in his orchestra – Marq’s single note charts a journey from penetrating whistle to morning birdsong, eventually unfolding into aria. In a world of fake news, it is a breath of fresh air: the undoctored frailty, the teeniest wavering in pitch make the music more real, more alive with sincerity. It garners a type of listening that relishes the beauty of blemish. And when we embrace these shifting standards, magical things happen: ornamentation is carried to our ears on the wind, luscious string ritornellos don’t merely punctuate the solo recorder’s song but rather wash the scene in bronzed legato. The final Allegro is all you could want (and expect) from a recorder concerto: delicious romp and combative virtuosity in spades.

The theme of the disc makes for a lovely coherence between works (though I’m not sure that the arrangement of the aria ‘Spera si mio caro bene’ from Handel’s opera Admeto quite fits). There is enough variety, both timbral and affectual, to keep one in sonic rapture, and the unfamiliar composers and historical arrangers Johann Christian Schickhardt, Nicola Francesco Haym and Pietro Chauboud are presented in an excellent light. Yet it is the individual and plentiful moments of beauty that make this album so enthralling. Stéphan Dudermel’s sound in the Violin Sonata in D by Geminiani is quite simply stunning. His Adagio is loving, bright, soft-skinned and soul-searching. Or theorbist Benjamin Perrot’s gorgeous plucking in ‘Thus with thirst my souls expiring’, arranged by Chauboud, which intermingles with Florence Bolton’s dense – sometimes pungently so – gamba sound. It’s heady stuff; a fabulous final track to an all-round superb album.