oktober 2020
Portraits de la Folie
Stéphanie d’Oustrac & Ensemble Amarillis o.l.v. Héloïse Gaillard
‘Een typisch ondernemend recital’, schrijft Richard Wigmore over het fantasierijke album Stéphanie d’Oustrac – en het wordt net zo briljant uitgevoerd als we zouden verwachten.

De figuur van ‘La Folie’, hier aangekondigd in een impulsieve wending uit André Campra’s Les fêtes vénitiennes, was een blijvende favoriet in Franse barokballetten en maskerades. ‘Zonder liefde en dwaasheid zijn er geen gelukkige momenten’, verkondigt ze in de zure gavotte waarmee Stéphanie d’Oustracs typisch ondernemende recital eindigt – hoewel de arme vrouwen uit Purcells ‘From silent shades’ en ‘From rosy bow’rs’, door de liefde uit hun verstand gedreven, misschien wel protesterend zouden kunnen brabbelen. Als symbool van de dwaasheden en excessen van de liefde verschijnt de verleidelijke figuur van Semele hier in solo’s van Destouches en Marin Marais. Ten zuiden van de Alpen hunkert de hopeloos verliefde zwerver naar zijn harteloze schoonheid in Händels Romeinse cantate Ah! crudel nel pianto mio, eindigend met een sprankje – slechts een sprankje – hoop dat zijn standvastigheid beloond zal worden.
Als natuurlijk toneeldier (haar visitekaartjes zijn Carmen en Charlotte), brengt d’Oustrac een gepassioneerde intensiteit in deze portretten, verliefd, rouwend of gestoord. Met haar brede scala aan kleuren en haar zorg voor de klank en betekenis van woorden, maakt de Franse mezzo elk personage levendig onderscheidend. Ze is ook een risiconemer, niet bang voor een harde of zeurende toon waar gepast, maar nooit terugvallend op karikaturen. Sommige vervormde klinkers onthullen d’Oustrac als een niet-moedertaalspreker in de Purcell-gekke scènes. Toch is haar karakterisering zo vitaal – de tinten van angst, verlatenheid en koortsachtige vrolijkheid onverbiddelijk vastgelegd – dat je het nauwelijks opmerkt en het zeker niet kan schelen. Ze geniet van elke lettergreep en straalt een gevaarlijke seksuele urgentie uit in Campra's 'Air de la Folie', en belichaamt zowel Semele's erotische verlangen als de ontroering van haar vernietiging, alle kleur verbleekt uit de toon.
Vooral in de cantate van Händel zouden puristen de voorkeur kunnen geven aan een vloeiendere, gelijkmatigere lijn. D'Oustrac kan duiken en uitpuilen in de intensiteit van het moment. Dat gezegd hebbende, is dit een andere dwingende vertolking, waarbij d'Oustrac op welsprekende wijze de donkere kern in haar gloeiende mezzo uitbuit. Gedurende het recital zijn Ensemble Amarillis ideaal vurige en/of sympathieke medeplichtigen. De klagende hobo-stemdialoog in de laatste aria van Händel belichaamt de nauwe wisselwerking tussen zanger en instrumentalisten. Op zichzelf genieten de spelers van de anarchistische pit van de Keiser sinfonia die de cd opent en de geestdriftige grappen van een concerto grosso van Heinichen – een heerlijke ontdekking, dit. Het concept is fantasierijk, het repertoire (Purcell uitgezonderd) nauwelijks bekend, en de uitvoeringen zowel onderzoekend als verlevendigend. Nadrukkelijk aanbevolen.

The figure of ‘La Folie’, announced here in an impulsive air from André Campra’s Les fêtes vénitiennes, was a perennial favourite in French Baroque ballets and masquerades. ‘Without love and folly there are no happy moments’, she proclaims in the tart gavotte that ends Stéphanie d’Oustrac’s typically enterprising recital – though the poor women of Purcell’s ‘From silent shades’ and ‘From rosy bow’rs’, driven out of their minds by love, might jabber in protestation. Symbolising the follies and excesses of love, the alluring figure of Semele appears here in solos by Destouches and Marin Marais. South of the Alps, the hopelessly smitten swain pines for his heartless beauty in Handel’s Roman cantata Ah! crudel nel pianto mio, ending with a glimmer – only a glimmer – of hope that his constancy will be rewarded.
A natural stage animal (her calling cards include Carmen and Charlotte), d’Oustrac brings a passionate intensity to these portraits, amorous, grieving or deranged. With her wide range of colour and her care for the sound and sense of words, the French mezzo makes each character vividly distinct. She is also a risk-taker, unafraid of a harsh or whining tone where apt, yet never resorting to caricature. Some distorted vowels reveal d’Oustrac as a non-native speaker in the Purcell mad scenes. Yet so vital is her characterisation – the shades of anguish, desolation and febrile gaiety unflinchingly caught – that you hardly notice, and certainly don’t care. Lubriciously savouring each syllable, she exudes a dangerous sexual urgency in Campra’s ‘Air de la Folie’, and embodies both Semele’s erotic longing and the poignancy of her destruction, all colour bleached from the tone.
In the Handel cantata, especially, purists might prefer a smoother, more even line. D’Oustrac can swoop and bulge in the intensity of the moment. That said, this is another compelling portrayal, with d’Oustrac eloquently exploiting the dark core within her glowing mezzo. Throughout the recital Ensemble Amarillis are ideally fiery and/or sympathetic accomplices. The plaintive oboe-voice dialogue in the final aria of the Handel epitomises the close interplay between singer and instrumentalists. On their own the players relish the anarchic pizzazz of the Keiser sinfonia that opens the disc and the spirited banter of a concerto grosso by Heinichen – a delightful discovery, this. The concept is imaginative, the repertoire (Purcell apart) hardly familiar, and the performances both probing and enlivening. Emphatically recommended.