oktober 2020

--- RECORD OF THE MONTH ---


Britten: Peter Grimes, Op. 33

Stuart Skelton & Bergen Philharmonic Choirs and Orchestra o.l.v. Edward Gardner

Een krachtige nieuwe opname van Peter Grimes van Stuart Skelton, een van de toonaangevende vertolkers van de titelrol van dit moment, en een dirigent, Edward Gardner, die de muziek van Britten perfect verstaat.

Je zou nu meer dan een dozijn officieel uitgebrachte opgenomen versies van Grimes in alle formaten, visueel en audio, kunnen verzamelen. Dat is niet slecht voor een opera uit 1945, gebaseerd op een obscuur provinciaal Engels gedicht uit het begin van de 19e eeuw, op muziek gezet door een destijds nauwelijks bekende componist, en zijn opera bovendien geschreven en in première gegaan in een tijd dat een wereldoorlog net ten einde liep.

Edward Gardner vestigde zijn geloofsbrieven voor het eerst in dit werk met een opwindende lezing van een even opwindende, door David Alden geregisseerde enscenering bij English National Opera. Grimes's dramaturgische concept heeft het altijd bijzonder geschikt gemaakt voor uitvoeringen door ensembles. Het is een zeer geschikte keuze voor Gardners eigen Noorse gezelschap in Bergen - net als Brittens Aldeburgh zelf een zeevarende gemeenschap - en ondanks de prominente aanwezigheid van Engelstalige namen en artiesten hier, drukken het lokale orkest en de lokale koren een onderscheidend stempel op wat we horen. Een extra buzz van opwinding wordt toegevoegd door het feit dat de opname werd gemaakt (in de akoestisch beroemde Grieghallen van de stad) na geënsceneerde concertuitvoeringen ter voorbereiding op een tournee.

De kracht van zowel de interpretaties van de maestro als de leidende tenor hier is de moeilijke balans tussen de 'hurly-burly' (zoals het libretto het noemt) van het zeegaande en werkende leven van de gemeenschap en de opzettelijk formele muzikale structuur van Brittens partituur. In het verleden - en vooral bij live-uitvoeringen - is de een of de ander vaak te veel gaan domineren. De beroemde Jon Vickers-lezing van de titelrol - één op schijf, één op film, beide een nauwgezette samenwerking met Colin Davis en regisseur Elijah Moshinsky - was (en is) messcherp 'spannend' (ik moet het woord opnieuw gebruiken). En het was misschien ook een noodzakelijke correctie op de geweldloze en poëtisch klassieke lezing door Peter Pears, de bedenker van de rol; het was een essentieel onderdeel om het stuk verder te brengen in het repertoire van de operawereld. (We zullen de geruchten opmerken, maar uiteindelijk geen oordeel vellen, dat de componist niet genoot van Vickers' uitvoering.)

Het nettoplezier van deze nieuwe opname is dat Skelton, nu een Grimes met aanzienlijke ervaring en bereik, in zijn vocalisatie van de rol een goed beoordeelde mix heeft gevonden van obsessieve professionele (soms ruwe) visser en getroebleerde, verwarde en vervolgde buitenstaander. Hij wil doen wat hij wil en zal ervoor vechten, een passie, geen neurose. De interne monologen (als ik ze zo mag noemen) - de zogenaamde eennoot-aria, 'Now the Great Bear and Pleiades', en de hoop op een permanente relatie met Ellen, 'In dreams I've built myself some kindlier home' - zijn noch sentimenteel noch toegegeven, maar duidelijk essentiële uitingen van Grimes' ziel op bepaalde emotionele momenten. En, zoals je zou verwachten, is er genoeg kracht waar het nodig is in de eerste akte Storm en het ongeduld met de nieuwe jongen Apprentice.

Dit alles wordt precies omlijst door Gardners dirigeerwerk en zijn keuze van de cast: een crème van wat je zou kunnen aanprijzen als 'duidelijk hedendaags Brits talent' (waaronder sommigen, zoals Roderick Williams' Balstrode, nu aan hun tweede Peter Grimes karakterisering, maar vergeet ook de Canadees/Amerikaanse Erin Wall's Ellen niet). Hier is goed uitgewerkte karaktervolle zang, maar nooit karikaturisering van leeftijd of situatie, een goede match voor Brittens stijl in deze partituur. Williams' Balstrode slaagt erin om een ​​groot deel van het karakter en altijd nogal ambivalente steun voor Grimes over te brengen met weinig van de vaak geleverde bluf, terwijl Wall's Ellen voortzet wat bijna een traditie is geworden van natuurlijk klinkende en emotioneel goed getimede Noord-Amerikaanse interpretaties van de rol. Elders zijn er bijzondere genoegens in de schaal en toon van de meer komische personages – Bickley’s Auntie, Wyn-Rogers’s Sedley en Neal Davies’s Swallow. Alle mannen in de cast maken, en mogen, hun dramatische punten goed maken.

Een van Gardners speciale gaven is hier het meest relevant: zijn gehoor en presentatie van een breed scala aan dynamiek, vooral van mezzo-forte naar beneden. De rustigere delen en terzijdes van wat soms echt een kameropera is, krijgen hier hun volledige recht naast de tutti-bravoure. En zijn keuze van tempo's (vrij snel in vergelijking met sommige voorgangers) blijft zich altijd bewust van karakter en situatie.

De muzikale prestatie overal – zowel instrumentaal als vocaal – lijkt te worden geïntensiveerd door de concentratie van ‘buitenlandse’ Noorse (en andere) elementen, en is van een hoge en speciale kwaliteit. Dit zou zeker een zin zijn die je ook zou kunnen gebruiken over Chandos’ opname, ongeëvenaard helder, prachtig vormgegeven en met een zeker, altijd logisch gebruik van natuurlijke geluidseffecten en achtergrondgebabbel waar dat natuurlijk nodig was. En de akoestiek van deze zaal is werkelijk een droom.

Met zo'n grote keuze aan bewaarde excellentie – en niemand heeft ooit een Grimes gedaan tenzij ze dat echt wilden en de behoefte voelden (geen routine hier) – is een uiteindelijke winnaar onmogelijk. U en uw luidsprekers en scherm zouden op zijn minst op één lijn moeten zitten met een van de Britten/Pears en Vickers/Davis versies, en vergeet ook de vreemd verwaarloosde Hickox/Langridge en Welser-Möst/Ventris (EMI DVD – nla) versies niet. Maar laten we zeggen dat Gardner, Skelton en Chandos direct de allerhoogste plaats op de lijst delen, een opwindende, toegewijde, noodzakelijke en briljant opgenomen versie voor onze tijd.

You could now round up more than a baker’s dozen recorded versions officially released of Grimes in all formats, visual and audio. That’s not bad going for a 1945 opera based on an obscure early 19th-century provincial English poem, set to music by an at-the-time hardly known composer, his opera moreover written and premiered at a time when a world war was just finishing.

Edward Gardner first established his credentials in this work with a thrilling reading of an equally thrilling, David Alden-directed staging at English National Opera. Grimes’s dramaturgical conception has always made it especially suitable for ensemble-based performances. It is a most apt choice for Gardner’s own Norwegian company in Bergen – like Britten’s Aldeburgh itself a sea-going community – and, despite the prominence of Anglophone names and performers here, the local orchestra and the local choruses stamp a distinctive mark on what we hear. A further buzz of excitement is added by the fact that the recording was made (in the city’s acoustically famous Grieghallen) following staged concert performances in preparation for a tour.

The strength of both the maestro’s and the leading tenor’s interpretations here is the difficult one of balance between the ‘hurly-burly’ (as the libretto has it) of the sea-going and working life of the community and the deliberately formal musical structure of Britten’s score. In the past – and especially in live performances – one or the other often has come to dominate to excess. The famous Jon Vickers reading of the title-role – one on disc, one on film, both a closely prepared collaboration with Colin Davis and stage director Elijah Moshinsky – was (and is) knife-edge ‘thrilling’ (I have to use the word again). And it was also, perhaps, a necessary corrective to the un-violent and poetically classical reading by Peter Pears, the role’s creator; it was an essential part of moving the piece forwards in the opera world’s repertoire. (We will note, but ultimately not make a judgement from, the rumours that the composer did not enjoy Vickers’s performance.)

The net joy of this new recording is that Skelton, now a Grimes of considerable experience and range, has found in his vocalisation of the role a well-judged mixture of obsessive professional (sometimes rough) fisherman and troubled, confused and persecuted outsider. He wants to do what he wants and will fight for it, a passion not a neurosis. The internal monologues (if I may call them such) – the so-called one-note aria, ‘Now the Great Bear and Pleiades’, and the hope for a permanent relationship with Ellen, ‘In dreams I’ve built myself some kindlier home’ – are neither sentimentalised nor indulged, but obviously essential outpourings from Grimes’s soul at particular emotional moments. And, as you might expect, there is plenty of power where it is needed in the Act 1 Storm and the impatience with the new boy Apprentice.

All this is precisely framed by Gardner’s conducting and his choice of cast: a cream of what one might hail as ‘obvious contemporary British talent’ (including some, like Roderick Williams’s Balstrode, now on their second Peter Grimes characterisation, but not forgetting Canadian/American Erin Wall’s Ellen). Here is well worked-in characterful singing but never caricaturing of either age or situation, a good match for Britten’s style in this score. Williams’s Balstrode manages to convey a great deal of the character and always rather ambivalent support for Grimes with little of the added bluster often delivered, while Wall’s Ellen continues what has almost become a tradition of natural-sounding and emotionally well-paced North American interpretations of the role. Elsewhere come particular delights in the scale and tone of the more comic characters – Bickley’s Auntie, Wyn-Rogers’s Sedley and Neal Davies’s Swallow. All the men in the cast make, and are allowed to make, their dramatic points well.

One of Gardner’s special gifts is most relevant here: his hearing and presentation of a wide range of dynamics, especially from mezzo-forte down. The quieter sections and asides of what is sometimes very much a chamber opera receive their full due here alongside the tutti bravado. And his choice of tempos (quite swift in comparison with some predecessors) remains ever conscious of character and situation.

The musical achievement throughout – both instrumental and vocal – seems intensified by the concentration of ‘foreign’ Norwegian (and other) elements, and is of a high and special quality. This would definitely be a phrase one could also use about Chandos’s recording, matchlessly clear, beautifully laid out and with a certain, always logical use of natural sound effects and background chatter where naturally called for. And this hall’s acoustics truly are a dream.

With such a large choice of preserved excellence – and no one has ever done a Grimes unless they really wanted to and felt the need (no routine here) – a final winner is impossible. You and your speakers and screen should at least be on terms with one of the Britten/Pears and Vickers/Davis versions, and don’t forget the strangely neglected Hickox/Langridge and Welser-Möst/Ventris (EMI DVD – nla) ones either. But let it be said that Gardner, Skelton and Chandos go straight to share the very top of the list, an exciting, committed, necessary and brilliantly recorded version for our times.