september 2020
Handel: Semele, HWV 58 (Live)
Monteverdi Choir; English Baroque Soloists o.l.v. John Eliot Gardiner
Dit meesterwerk – meer opera dan oratorium – rechtvaardigt alle pleidooien, en krijgt die hier zeker in een spannende uitvoering van John Eliot Gardiner en een fantastische line-up van solisten.

Semele is een werk dat meer opnames verdient dan het heeft gehad. Wat met recht het grootste meesterwerk van de Engelstalige opera tussen Dido en Aeneas en Peter Grimes zou moeten worden genoemd, heeft geleden onder een misleidende categorisering tussen de oratoria, en van die positie door zijn vreemdheid tussen de Messiasen en de Jephthas omdat het is gevormd tot een komische tekst – en een brutale Congreve-tekst bovendien.
Een nieuwe opname is dus altijd welkom, vooral als deze afkomstig is van iemand die zijn dramatische vak verstaat zoals John Eliot Gardiner. Deze is gemaakt van een 'geënsceneerde concert'-uitvoering vorig jaar in Alexandra Palace in Londen, en geniet, afgezien van een soms nogal droge akoestische uitvoering, van de gebruikelijke voordelen van de live-aanpak, waarvan de belangrijkste een grotere urgentie, continuïteit en toewijding zijn. Vitale koren en orkestrale spel kunnen we van Gardiner verwachten in elke context (of het nu gaat om de stuiptrekkingen van de openingsscène of om dat sensationele kleine refrein ‘Now love that everlasting boy invites’), maar dialogen zoals die tussen de aanstaande geliefden Ino en Athamas in Act 1 of Juno en Iris in Act 2 (het publiek lacht als Juno ongeduldig door Iris’ vrolijke gekwetter snijdt), of de prachtig getimede laatste scène tussen Jupiter en Semele, komen hier over met een realisme dat moeilijk op te roepen is in studioomstandigheden.
Het lijkt erop dat Gardiner zijn optreden ook heeft vormgegeven met dramatische imperatieven in gedachten, want hoewel zijn zangers relatief weinig bekende Handeliaanse namen bevatten, heeft ieder een kleur en temperament om hun karakter tot leven te brengen. Hugo Hymas heeft precies de soepele vocale schoonheid die nodig is voor een sympathieke Jupiter, die hier duidelijk een jonge en onweerstaanbaar knappe vorm heeft aangenomen. Lucile Richardot is een opvallend boze Juno, haar doordringend declamatorische en bijna tenorachtige harde toon laat zien dat ze een benadeelde echtgenote is om niet mee te sollen; toch kan ze ook kwetsbaarheid oproepen als ze ook Ino speelt. Carlo Vistoli is een nobel vastberaden Athamas. En er zijn aangename cameo's van Angela Hicks (een verleidelijke mix van welluidendheid en jongensachtigheid als Cupido), Angharad Rowlands als de Augur in een mooie vertolking van 'Endless pleasures' en Gianluca Buratto als een licht logge Somnus. Emily Owen is een grappig gefrustreerde Iris, maar moet haar stemming verfijnen.
Wat Semele zelf betreft, Louise Alder is een gelukkige keuze, haar stem is rijk, vloeiend en precies, en haar behendige en alerte acteervaardigheden vinden een ideale projectie in de prachtige reeks aria's die Handel haar voorschotelt. Hoe slaperig erotisch is ‘O sleep’, hoe ijdel en vluchtig ‘Myself I shall adore’, hoe ambitieus-gek die fatale laatste scène! Iedereen die de carrière van deze bruisende jonge zangeres tot nu toe heeft gevolgd, zal dit herkennen als een rol die geschreven had kunnen worden om haar vaardigheden te exploiteren.
Oudere lezers zullen zich misschien herinneren dat Gardiner bijna vier decennia geleden Semele voor Erato opnam met een onberispelijke cast van vroege muzieksterren van die tijd. Maar ondanks al het mooie gezang van Anthony Rolfe Johnson en Norma Burrowes, en zelfs met een opwindend levendige Juno van Della Jones, kan deze versie nogal ingetogen overkomen, en mist het het dramatische zelfvertrouwen en de directheid van de nieuwe versie. Het bevat ook behoorlijk wat cuts. Een zinvollere vergelijking zou de opname van Christian Curnyn voor Chandos kunnen zijn, met Rosemary Joshua die een rol opneemt die ze al talloze keren op het podium heeft gezongen. Haar Semele is een wonder van evenwichtige kennis, maar over het geheel genomen mist Curnyns bewonderde vertolking het laatste restje drama en (vooral van het orkest) sonische kracht van Gardiner.

Semele is a work that deserves more recordings than it has had. What should by rights be considered the greatest masterpiece of English-language opera between Dido and Aeneas and Peter Grimes has suffered by misleading categorisation among the oratorios, and from that position by its oddness among the Messiahs and the Jephthas for being fashioned to a comedic text – and a saucy Congreve one at that.
A new recording is always welcome, then, especially when it comes from someone who knows his dramatical business as John Eliot Gardiner does. This one is made from a ‘staged concert’ performance last year at London’s Alexandra Palace, and, a sometimes rather dry acoustic apart, enjoys the usual benefits of the live approach, chief among them greater urgency, continuity and commitment. Vital choruses and orchestral playing we can expect from Gardiner in any context (whether in the convulsions of the opening incantation scene or in that sensational little chorus ‘Now love that everlasting boy invites’), but dialogues such as those between would-be lovers Ino and Athamas in Act 1 or Juno and Iris in Act 2 (there is audience laughter when Juno cuts impatiently across Iris’s blithe warbling), or the beautifully timed final scene between Jupiter and Semele, come across here with a realism that can be hard to summon in studio conditions.
It would seem that Gardiner has also cast his performance with dramatic imperatives in mind, for while his singers include relatively few familiar Handelian names, each has a colour and temperament to bring their character to life. Hugo Hymas has just the smooth vocal beauty needed for a sympathetic Jupiter, who has here clearly taken young and irresistibly handsome form. Lucile Richardot is a strikingly cross Juno, her piercingly declamatory and almost tenorish hard tone showing her to be a wronged wife not to mess with; yet she can also conjure vulnerability when doubling as Ino. Carlo Vistoli is a nobly resolute Athamas. And there are pleasing cameos from Angela Hicks (a beguiling mix of mellifluousness and boyishness as Cupid), Angharad Rowlands as the Augur in a pretty rendition of ‘Endless pleasures’ and Gianluca Buratto as a lightly lumbering Somnus. Emily Owen is an amusingly flustered Iris but needs to refine her tuning.
As for Semele herself, Louise Alder is a happy choice, her voice rich, fluid and precise, and her agile and alert acting skills finding ideal projection in the wonderful clutch of arias Handel sets before her. How drowsily erotic ‘O sleep’ is, how vain and flighty ‘Myself I shall adore’, how ambition-maddened that fatal last scene! Anyone who has been following this bubbly young singer’s career so far will recognise this as a role that could have been written to exploit her skills.
Older readers may recall that Gardiner recorded Semele for Erato nearly four decades ago with an impeccable cast of early music stars of the day. But for all the fine singing of Anthony Rolfe Johnson and Norma Burrowes, and even with a thrillingly vivid Juno from Della Jones, this version can seem rather reserved, lacking the dramatic confidence and immediacy of the new one. It also makes quite a few cuts. A more meaningful comparison might be Christian Curnyn’s recording for Chandos, with Rosemary Joshua setting down a role she has sung on stage on numerous occasions. Her Semele is a wonder of poised knowingness, but overall Curnyn’s admired account misses Gardiner’s last ounce of dramatic and (from the orchestra especially) sonic force.