september 2020


Mahler: Symphony No. 7 in E Minor

Minnesota Orchestra o.l.v. Osmo Vänskä

Meer Mahler deze maand: een briljante en gedetailleerde passage van de Zevende symfonie van de componist uit Osmo Vänskä die een plaats op deze pagina meer dan verdient – een zeer fraaie opname.

Ik had kunnen voorspellen dat deze van alle Mahler-symfonieën zou aansluiten bij Osmo Vänskä’s zeer bijzondere gaven als dirigent. De briljante en heldere uitvoering (en opname – BIS’ technische bekwaamheid is duidelijk aanwezig), om nog maar te zwijgen van Vänskä’s manier van omgaan met ritme en articulatie, is op zichzelf al een bron van veel plezier – en het spreekt bijna voor zich dat hij Mahlers verbluffende gaven als orkestrale colorist ten volle benut in de binnenste delen: de twee bedwelmende Nachtmusiks en Scherzo. De zelden gebruikte ondertitel Song of the Night lijkt hier bijzonder toepasselijk, ondanks de intensiteit van de verlichting.

Maar het is het buitengewone eerste deel dat me helemaal aantrok en voor zich won. De vermoeide tred ervan, de onhandige en toch vreemd poëtische tenortuba die onderzoekt wat gemakkelijk zou kunnen worden aangezien voor een Siberisch landschap – de toon ervan is vanaf het begin goed. Het is behoorlijk uitgestrekt (hoewel niet zo uitgestrekt als Klemperer!) in zelfs de galopperende allegro-gedeelten (een soort slow motion), maar het heeft een groot bereik en Vänskä bereikt een transformerende stilte in de glorieuze centrale uitwerking van het tweede onderwerp. De heidense processie aan het einde (tamboerijnen en klokkenspel briljant op de voorgrond, trombones en hoorns in opwindende afwisseling) is geweldig opwindend.

In die bedwelmende innerlijke bewegingen waardeert Vänskä echt hoe de danselementen de griezeligheid (de dingen die glibberen en bonken in de nacht - levendig vastgelegd) compenseren en een soort onschuld overbrengen. Zoals het prachtig sentimentele vierde deel Nachtmusik met zijn gitaar- en mandoline-getinkel.

En die danselementen bereiken natuurlijk hun apotheose in de vaak verguisde finale, waar Vänskä's Minnesota Orchestra uitbundig en gespierd is. Het is grappig hoe de nogal onhandige terugkeer van het allegro-thema van het eerste deel toch een opwindend gevoel van thuiskomen met zich meebrengt. De coda met zijn torenhoge toppen wordt door sommigen misschien als vulgair beschouwd, maar het blijft altijd spannend.

Er is natuurlijk superhete concurrentie in dit stuk (Bernstein en beide Fischers), maar Vänskä's prachtig ontworpen versie verdient meer dan aandacht.

I might have predicted that this of all the Mahler symphonies would chime with Osmo Vänskä’s very particular gifts as a conductor. The brilliance and clarity of this performance (and recording – BIS’s technical prowess much in evidence), to say nothing of Vänskä’s way with rhythm and articulation, is in itself the source of much pleasure – and it almost goes without saying that he relishes to the full Mahler’s flabbergasting gifts as an orchestral colourist in the inner movements: the two intoxicating Nachtmusiks and Scherzo. The rarely used subtitle Song of the Night seems especially appropriate here despite the intensity of the illumination.

But it is the extraordinary first movement that totally drew me in and won me over. The weary tread of it, the ungainly and yet strangely poetic tenor tuba surveying what might easily be mistaken for a Sibelian landscape – the tone of it is right from the start. It’s quite expansive (though not Klemperer expansive!) in even the galloping allegro sections (a kind of slow motion) but it has great reach and Vänskä achieves a transformative stillness in the glorious central elaboration of the second subject. The pagan processional at the close (tambourines and glockenspiel brilliantly to the fore, trombones and horns in thrilling alternation) is terrifically exciting.

In those heady inner movements Vänskä really appreciates how the dance elements offset the spookiness (the things that slither and go bump in the night – vividly chronicled) and convey a kind of innocence. Like the gorgeously sentimental fourth-movement Nachtmusik with its guitar and mandolin tinklings.

And those dance elements, of course, reach their apotheosis in the oft-maligned finale, where Vänskä’s Minnesota Orchestra are boisterous and muscular. It’s funny how the rather clumsy return of the first movement’s allegro theme nonetheless brings with it an exciting sense of coming home. The coda with its skyrocketing may be thought by some to be vulgar but it never fails to thrill.

There is, of course, super-hot competition in this piece (Bernstein and both the Fischers) but Vänskä’s beautifully engineered version more than merits attention.