augustus 2020
Cleve: Missa Rex Babylonis & Other Works
Cinquecento
Dit prachtige album gewijd aan de muziek van de 16e-eeuwse componist Johannes de Cleve verdient de lof van onze criticus Fabrice Fitch als een van de beste releases van deze uitstekende groep tot nu toe.

Sinds hun oprichting hebben Cinquecento een licht geworpen op het keizerlijke Habsburgse hof, dat tot dan toe nauwelijks een metaforische voetnoot in de muziekgeschiedenis verdiende. Dankzij dit in Wenen gevestigde ensemble weten we nu dat het hof enkele uitzonderlijke componisten kende. De eerste onder hen is de kortstondige meester van de keizerlijke kapel, Jacobus Vaet, op wiens motet de Missa Rex Babylonis van Johannes de Cleve (1528/29-1582) is gebaseerd. Deze componist viel samen met Vaet in Wenen (vandaar ongetwijfeld het gebaar van eerbetoon in de mis) en behield Habsburgse connecties gedurende zijn hele reizende carrière: twee van de vele motetten ter ere van de dynastie en haar aanhangers zijn hier opgenomen.
Cleves stilistische bereik is aanzienlijk: de mis heeft solide texturen en weinig in de vorm van gereduceerde partituren. De 'Et incarnatus' van het Credo, een zeldzaam moment van volledig akkoordisch schrijven, is bijzonder aangrijpend. Over het algemeen reageert Cleve goed op de meer aangrijpende passages in de mistekst (zoals het volgende ‘Crucifixus’ laat zien). Die observatie geldt ook voor de motetten, die qua textuur gevarieerder zijn. Men is geneigd deze verschillen te relateren aan de stijlen van bekendere figuren, maar daarmee doet men hem tekort: in Timete Dominum en Credo quod redemptor gaat technische vloeiendheid gepaard met accenten van echte aangrijping, net als het herdenkingsmotet Carole cui nomen. Zoals men mag verwachten, geven de zangers van Cinquecento deze accenten bewonderenswaardig weer, terwijl ingewikkelde texturen met voorbeeldige helderheid worden gebracht. Hoewel de tenor van het album onmiskenbaar plechtig is, geeft hun sonoriteit, zacht en intiem maar toch vol, echt plezier. Van al hun opnamen gewijd aan ‘kleine meesters’, lijkt dit mij een van de beste.

Since their inception, Cinquecento have shone a light on the Imperial Habsburg court, which hitherto had warranted barely a metaphorical footnote in music history. Thanks to this Vienna-based ensemble, we now know that the court boasted some exceptional composers. First among them remains the short-lived master of the Imperial chapel, Jacobus Vaet, on whose motet is based the Missa Rex Babylonis by Johannes de Cleve (1528/29-1582). This composer coincided with Vaet in Vienna (hence, no doubt, the gesture of homage in the Mass) and retained Habsburg connections throughout his peripatetic career: two of many motets in honour of the dynasty and its adherents are included here.
Cleve’s stylistic range is considerable: the Mass has solid textures and little in the way of reduced scoring. The ‘Et incarnatus’ of the Credo, a rare moment of entirely chordal writing, is specially affecting. Generally speaking, Cleve responds well to the Mass text’s more poignant passages (as the following ‘Crucifixus’ shows). That observation also holds true of the motets, which are texturally more varied. One is tempted to relate these differences to the styles of better-known figures, but that is to sell him short: in Timete Dominum and Credo quod redemptor, technical fluency is matched with accents of real poignancy, as also is the commemorative motet Carole cui nomen. As one has come to expect, Cinquecento’s singers render these touches admirably, while intricate textures are delivered with exemplary clarity. While the album’s tenor is undeniably solemn, their sonority, soft and intimate yet full, gives real pleasure. Of all their recordings devoted to ‘minor masters’, this strikes me as one of the finest.