augustus 2020
Bohemian Tales
Augustin Hadelich & Charles Owen & Bavarian RSO o.l.v. Jakub Hrůša
Zowel in orkest- als recitalwerken resulteren de elegant gekleurde toon en moeiteloze virtuositeit van Augustin Hadelich in een rijk feest van Tsjechische gerechten.

Ik was onder de indruk van Augustin Hadelichs rijk gekarakteriseerde en subtiel gekleurde verslag van het Brahms Concerto (Warner, 6/19), en zijn nieuwe opname van de Dvořák is net zo indrukwekkend. Hoe warm zijn dolce spel lijkt te glimlachen (luister bijvoorbeeld op 6'05" in het openingsdeel Allegro ma non troppo), en hoe zijn toon schittert met stalen kracht wanneer dat nodig is (zoals op 9'35" in hetzelfde deel). Hij gebruikt portamento met expressieve elegantie (de opening van het langzame deel is een subliem voorbeeld), en kan zijn toon terugbrengen tot de fijnste streng zonder de tonale focus te verliezen (probeer de coda van het Adagio op 9'41"). Let ook op de manier waarop Hadelich een taai klinkende folkviool suggereert in het D mineur-interludium van de finale (beginnend op 3'53").
Jakub Hrůša laat het Beierse RSO met kracht en een vergelijkbaar gevoel van zorg spelen. Ik vind het tempo van hem en Hadelich voor de finale een tikkeltje te snel – Josef Suk, eerst met Ančerl (Supraphon, 4/96) en later met Neumann (ook Supraphon), brengt op de een of andere manier zowel de giocoso als de ma non troppo modificatoren van de Allegro tempomarkering over – hoewel ze gelukkig wel ontspannen in de lyrische delen.
Tsjechische werken voor viool en piano vullen het uitzonderlijk genereuze programma aan. Hadelich en zijn vaste recitalpartner Charles Owen transformeren het laatste van Dvořáks Vier romantische stukken, Opus 75, in een pijnlijke, donker gepassioneerde miniatuur toonschildering. Hun lezing van de Janáček-sonate is net zo aangrijpend en overloopt van fantasierijke details – luister bijvoorbeeld naar Hadelichs urgente, gutturale toon aan het begin, de diepe tederheid van Owens rustige spel in de Ballada en de desoriënterende woede waarmee ze het Allegretto openscheuren. De vier Suk-stukken missen misschien de emotionele kracht van Janáčeks werk, maar ook hier wemelt de uitvoering van incidenten.
Een paar ‘toegiften’ sluiten het recital af met een nostalgische zweem van ouderwetse charme. Hadelichs frasering en weemoedige portamento in Kreislers bewerking van Dvořáks Humoresque zouden Kreisler zelf zeker trots hebben gemaakt. Een geweldige plaat in alle opzichten.

I was wowed by Augustin Hadelich’s richly characterised and subtly coloured account of the Brahms Concerto (Warner, 6/19), and his new recording of the Dvořák is equally impressive. How warmly his dolce playing seems to smile (listen at 6'05" in the opening Allegro ma non troppo, for example), and how his tone gleams with steely strength when called for (as at 9'35" in the same movement). He uses portamento with expressive elegance (the opening of the slow movement is a sublime example), and can whittle his tone down to the finest strand without losing tonal focus (try the Adagio’s coda at 9'41"). Note, too, the way Hadelich suggests a wiry-sounding folk fiddle in the finale’s D minor interlude (starting at 3'53").
Jakub Hrůša has the Bavarian RSO playing with vigour and a comparable sense of care. I find his and Hadelich’s tempo for the finale a hair fast – Josef Suk, first with Ančerl (Supraphon, 4/96) and later with Neumann (also Supraphon), somehow conveys both the giocoso and ma non troppo modifiers of the Allegro tempo marking – although, thankfully, they do relax in the lyrical sections.
Czech works for violin and piano fill out the exceptionally generous programme. Hadelich and his longtime recital partner Charles Owen transform the last of Dvořák’s Four Romantic Pieces, Op 75, into an aching, darkly passionate miniature tone-painting. Their reading of the Janáček Sonata is similarly gripping and overflowing with imaginative detail – listen, say, to Hadelich’s urgent, guttural tone at the start, the profound tenderness of Owen’s quiet playing in the Ballada and the disorientating fury with which they tear into the Allegretto. The four Suk pieces may lack the emotional force of Janáček’s work but here, too, the performance teems with incident.
A pair of ‘encores’ ends the recital with a nostalgic whiff of old-school charm. Indeed, Hadelich’s phrasing and wistful portamento in Kreisler’s arrangement of Dvořák’s Humoresque would surely have made Kreisler himself proud. A superb disc on all counts.