augustus 2020


Debussy: Images & Prélude à l'après-midi d'un faune

Hallé Orchestra o.l.v. Sir Mark Elder

Deze rijkelijk vervaardigde orkestmuziek vindt perfecte vertolkers in Mark Elder en zijn fantastisch klinkende Hallé, het Manchester-ensemble in briljante, glinsterende vorm.

‘Goed geschreven, maar met die vaardigheid die uit gewoonte is geboren en die zo moeilijk te leren is en die zo vermoeiend is’, schreef Debussy in 1907 aan zijn uitgever, in een moment van twijfel, over het werk dat uiteindelijk Images werd. Niemand, vermoed ik, zou het er tegenwoordig mee eens zijn dat zijn orkestdrieluik het product was van ‘gewoonte’, maar in veel opzichten zou het zijn probleemstuk worden, dat hem tussen 1905 en 1912 zeven jaar lang af en aan bezighield. Debussy-geleerden zijn er nog steeds niet uit of André Caplet een hand had in de orkestratie van ‘Gigues’, die Debussy meer problemen opleverde dan de rest, en sommigen hebben betoogd dat het als geheel een natuurlijke eenheid mist, een beschuldiging die Mark Elders uitstekende nieuwe opname met de Hallé enigszins weerlegt.

We zijn ons hier bewust van een consistent emotioneel traject dat de dubbelzinnigheden, onzekerheden en melancholische wendingen van de buitenste delen, ‘Gigues’ en ‘Rondes de printemps’, contrasteert met de helderheid, levendigheid en directheid van ‘Ibéria’. Snelheid en tempo zijn nauwkeurig gekalibreerd, waardoor de muziek voldoende ruimte krijgt om details te laten registreren zonder het momentum of de cumulatieve spanning uit het oog te verliezen. Weemoed en spijt zijn te horen in de houtblazerssolo’s die de centrale dans van ‘Gigues’ omlijsten, terwijl de voortdurend verschuivende tijdsveranderingen van ‘Rondes’ ons voortdurend uit balans brengen, ondanks de aanhoudende onderliggende puls en de glinsterende schittering van de partituur. De buitenste delen van ‘Ibéria’ zijn ondertussen opwindend in hun helderheid en precisie, met enkele wonderbaarlijk brutale houtblazerssolo’s en zakken vol bravoure in het pizzicato-gestrumming in ‘Le matin d’un jour de fête’. In het hart van het werk staat ‘Les parfums de la nuit’, een en al bedwelmende sensualiteit, de Hallé-strijkers klinken heel weelderig en zoet, het habanera-ritme wordt met een constante, rustige aandrang volgehouden. Het is inderdaad een heel mooie prestatie.

Het belangrijkste begeleidende stuk hier is Faune, de opening is koel sensueel in plaats van loom, hoewel de uitvoering aan spanning wint naarmate het vordert en er een echte golf van erotiek in het midden zit. La plus que lente dateert uit 1910 en is een langzame wals die oorspronkelijk voor piano is geschreven en later is uitgebreid en georkestreerd, waarbij de strijkerstexturen worden behoed voor kleverigheid door het pittige cimbalomgeluid dat eraan ten grondslag ligt. De cd bevat ook de eerste opname van Colin Matthews’ orkestratie van ‘Et la lune descend sur le temple qui fut’ uit het tweede boek van piano Images. Debussy's dissonante parallelle akkoorden, fragmentarische melodiefragmenten en hints van gamelan krijgen een licht koude glans van Matthews' houtblazers, terwijl strijkers en harp een moment van ontzag en mysterie suggereren - een werk van griezelige schoonheid, gespeeld met wonderbaarlijke finesse.

‘Well written, but with that skill born of habit that one has so much difficulty conquering and which is so tedious’, Debussy wrote to his publisher in 1907, in a moment of self-doubt, of the work that eventually became Images. No one, I suspect, would nowadays agree that his orchestral triptych was the product of ‘habit’, but in many ways it was to be his problem piece, occupying him on and off for a total of seven years between 1905 and 1912. The jury is still out among Debussy scholars as to whether André Caplet had a hand in the orchestration of ‘Gigues’, which gave Debussy more trouble than the rest of it, and some have argued that as a set it lacks natural unity, a charge that Mark Elder’s excellent new recording with the Hallé goes some way to counter.

We’re conscious here of a consistent emotional trajectory that contrasts the ambiguities, uncertainties and shafts of melancholy of the outer movements, ‘Gigues’ and ‘Rondes de printemps’, with the brightness, vividness and immediacy of ‘Ibéria’. Speed and pace are finely calibrated, giving the music enough space to allow detail to register without losing sight of momentum or cumulative tension. Wistfulness and regret can be heard in the woodwind solos that frame the central dance of ‘Gigues’, while the constantly shifting time-changes of ‘Rondes’ throw us continually off balance, despite the persistent underlying pulse and the shimmering brilliance of the scoring. The outer movements of ‘Ibéria’, meanwhile, are thrilling in their clarity and precision, with some wonderfully impertinent woodwind solos, and bags of swagger in the pizzicato strumming in ‘Le matin d’un jour de fête’. At the work’s centre, ‘Les parfums de la nuit’ is all heady sensuality, the Hallé strings sounding very lush and sweet, the habanera rhythm sustained with steady, quiet insistence. It’s a very fine achievement indeed.

Its principal companion piece here is Faune, its opening coolly sensuous rather than languid, though the performance gains in tension as it progresses and there’s a real surge of eroticism at its centre. Dating from 1910, La plus que lente is a slow waltz originally written for piano and later expanded and orchestrated, its string textures prevented from cloying by the tangy cimbalom sound that underpins it. The disc also includes the first recording of Colin Matthews’s orchestration of ‘Et la lune descend sur le temple qui fut’ from the second book of piano Images. Debussy’s dissonant parallel chords, fragmentary snatches of melody and hints of gamelan are given a slightly chilly radiance by Matthews’s woodwind, while strings and harp suggest momentary awe and mystery – a work of eerie beauty, played with wonderful finesse.