juni 2020


Bach

Sean Shibe

De toewijding van de geweldige jonge gitarist – en de coverartiest van deze maand – Sean Shibe om uit elke onberispelijk gespeelde frase een rijk kleurentapijt te creëren, maakt dit tot een Bach-recital dat het waard is om aan ieders collectie toe te voegen.

Kun je ooit in verheven, grootse bewoordingen over een klassieke gitarist spreken? Je wilt gewicht vermijden, in plaats daarvan zinnen van lichtheid en eenvoud vinden. Maar nadat ik naar Sean Shibe's magnifieke nieuwe Bach-recital heb geluisterd, ga ik niet naar andere gitaristen als ik vergelijkingen maak. Of zelfs luitisten. Ik ga naar een muzikant als violiste Rachel Podger of pianiste Angela Hewitt. Want net als bij Shibe, en om Schweitzer te parafraseren, klinkt hun Bach zo duidelijk alsof het een samenvatting moet zijn van alles wat eraan vooraf is gegaan. Behalve dan dat we het natuurlijk hebben over hun eigen muzikale kennis en ervaring. Niet de muziek van die ongelukkige componisten die het ongeluk hebben alleen te bestaan ​​om een ​​Bach mogelijk te maken. Dus idealiter zou je eerst naar Shibe's twee eerdere opnames moeten luisteren om het meeste uit deze opname te halen.

Op het Bream-volle 'Dreams and Fancies' (9/17) verenigt hij op wonderbaarlijke wijze de uiteenlopende humores van Dowland, Britten, Walton en Arnold. Op ‘softLOUD’ (A/18) nodigt hij ons uit voor een elektroakoestisch huisfeest voor vreemde bedgenoten Anon, James MacMillan, Steve Reich, Julia Wolfe en David Lang. Op de huidige opname past Shibe de muzikale en interpretatieve kwaliteiten toe die zijn voorgangers kenmerken – energie, reflectie, eclecticisme, integratie en emotionele openhartigheid – om ons eraan te herinneren dat Bach misschien wel uniek was, maar dat hij een veelheid aan mensen omvatte. Inclusief degenen die nog niet geboren waren.

De flow van de Prelude van de E mineur Suite wordt subtiel gestopt door expressief gearpeggieerde akkoorden die een geslepen Fuga scherp in het licht zetten, die de luisteraar afstemt op golvende maar duidelijk gedefinieerde zestiende noten en smaakvol toegepaste versieringen in de daaropvolgende dansbewegingen. Ik vind het ook mooi om de overeenkomsten tussen de Fuga van de BWV997 Partita en de Gigue van de vorige Suite te benadrukken, terwijl het intelligente gebruik van de zoete toon en rubato, zoals in de exquise derde maat van de Sarabande, erg mooi is. En heeft de Prelude, Fuga en Allegro ooit zo hedendaags geklonken in zijn nostalgische zoetheid en, in het laatste deel, pure, schaamteloze vreugde?

Op een enigszins perverse manier word ik herinnerd aan die formidabele deken van het klavecimbel Wanda Landowska die tegen cellist Pablo Casals zei: ‘Jij speelt Bach op jouw manier en ik speel Bach op zijn manier.’ In werkelijkheid speelden ze, net als Shibe, allebei Bach op beide manieren. En met overtuiging. En liefde.

Can you ever speak in elevated, grandiose terms about a classical guitarist? You want to avoid weight, to find instead phrases of lightness and simplicity. Yet after listening to Sean Shibe’s magnificent new Bach recital, when I reach for comparisons I don’t go to other guitarists. Or even lutenists. I go to a musician like the violinist Rachel Podger, or the pianist Angela Hewitt. Because, as with Shibe, and to paraphrase Schweitzer, their Bach so clearly sounds like it must be a summation of everything that has gone before. Except of course we’re talking about their own musical knowledge and experience. Not the music of those hapless composers unlucky enough to exist solely to make a Bach possible. So, ideally, you ought to listen first to Shibe’s previous two recordings to get the most out of this one.

On the Bream-ful ‘Dreams and Fancies’ (9/17), he miraculously unifies the disparate humours of Dowland, Britten, Walton and Arnold. On ‘softLOUD’ (A/18), he invites us to an electroacoustic house party for strange bedfellows Anon, James MacMillan, Steve Reich, Julia Wolfe and David Lang. On the present recording, Shibe applies the musical and interpretative qualities that characterise its predecessors – energy, reflection, eclecticism, integration and emotional candour – to remind us that Bach might have been singular but he contained multitudes. Including those not yet born.

The flow of the E minor Suite’s Prelude is subtly arrested by expressively arpeggiated chords which throw into sharp relief a cut-glass Fugue that attunes the listener to rippling yet clearly defined semiquavers and tastefully applied ornamentation in the following dance movements. I like, too, the pointing up of the similarities between the BWV997 Partita’s Fugue and the previous Suite’s Gigue, while the intelligent use of sweetness of tone and rubato, as in the exquisite Sarabande’s third bar, is very fine. And has the Prelude, Fugue and Allegro ever sounded so contemporary in its nostalgic sweetness and, in the final movement, sheer unabashed joy?

Somewhat perversely, I’m reminded of that formidable doyenne of the harpsichord Wanda Landowska saying to cellist Pablo Casals: ‘You play Bach your way and I’ll play Bach his way.’ In reality, like Shibe, they both played Bach both ways. And with conviction. And love.