maart 2020


Bach: Johannes-Passion, BWV 245

Collegium Vocale Gent o.l.v. Philippe Herreweghe

Meer dan dertig jaar na zijn eerste van drie opnames van de Johannes-Passion biedt Philippe Herreweghe een aangrijpende nieuwe interpretatie, die duidelijk voortbouwt op een leven lang nadenken.

In de loop der jaren heeft Philippe Herreweghe vrijelijk gewisseld tussen de eerste en tweede partituur van Bachs Johannespassie, gecomponeerd voor de Leipziger Paasvieringen in 1724 en 1725. De belangrijkste verschillen liggen in Bachs overboord gooien van een aantal aria's in de tweede versie en, het meest controversieel, het vervangen van het iconische openingsdeel door de koraalfantasie 'O Mensch, bewein', die de componist later opnieuw gebruikte om deel 1 van de Mattheüs af te sluiten.

Hoe de keuze van de versie de ontvouwing van het drama in Bachs meest ongepolijste oratorium beïnvloedt, is moeilijk in te schatten, hoewel op basis van Herreweghes drie opgenomen verslagen - 1987, 2001 en deze - het de eerste en meest recente zijn (beide met gebruikmaking van de originele muzikale tekst) die het meest overtuigend lijken in de collectieve investering van het verhaal. Het begin is hier inderdaad onheilspellend indrukwekkend, alle collectieve ervaringen van Collegium Vocale leveren een palet van resonerende beelden op, geworteld in onheilspellende onvermijdelijkheid en voorspellende lichtflitsen. Zelfs in de meest grafische turba (menigte)scènes verzet Herreweghe zich tegen voor de hand liggende projectie voor iets dat de luisteraar zich kan 'inbeelden' in plaats van alleen maar te 'voelen'.

Als de esthetiek van dit werk vooral geschikt lijkt voor Herreweghes madrigaliaanse gevoeligheden, wordt het duidelijk dat er geen wondermiddel is voor het onderscheidende karakter en succes van deze uitvoering. De beheersing van geïntegreerde elementen ligt deels in het vrolijke en rustige tempo, maar ook in de mix van gloeiend geëtste koralen (wat een textuurverfijning!), aria's gepresenteerd als fraai discrete 'scènes', glorieus gevarieerde turbae-interpolaties en verhelderende verhalen van Maximilian Schmitts Evangelist. De behendige afgifte van emotionele adrenaline is duidelijk zichtbaar bij de komst van ‘Ach mein Sinn’, na Peters ontkenning aan het einde van Deel 1. Het is behoorlijk overweldigend, vooral in de oprechte handen van Robin Tritschler.

De instrumenten dragen bij aan de onderscheidende eenheid van visie en karakter van deze uitvoering door hoe ze in het hart van het vocale geluid zitten. De aanwezigheid van instrumentaal karakter biedt een tegenwicht voor het soort vocale charisma dat, als het te prominent aanwezig is in dit werk, een bepaald idee op het verkeerde been kan zetten. Bijvoorbeeld, het blinde discipelschap van ‘Ich folge’, hier innemend gezongen door Dorothee Mields, krijgt het soort devotionele onschuld van een jonge gebedsgroep, met de nauwkeurig geargumenteerde en stralende rollades van de fluit, ondersteund door een zacht aanmoedigende luit.

Peter Kooij klinkt bijna net zo evergreen als in 1987, en Damien Guillons ‘Es ist vollbracht’ is gewoonweg voortreffelijk. In een embarras de richesses van solomeditaties is Mields’ verslag van ‘Zerfliesse’ een klaagzang van opperste delicatesse, zwevend boven gorgelende rietstengels van hun eigen rouw – een kleine selectie van de wonderen hier. Dit is inderdaad een van de meest doordachte, aangrijpende en krachtige Johannespassies van de afgelopen jaren. Het onthult de volwassen meesterschap van Herreweghe op zijn meest scherpzinnige en consistente, met Collegium Vocale Gent die de weg plaveit met goud.

Over the years Philippe Herreweghe has moved freely between the first and second of Bach’s St John Passion scores, composed for Leipzig Easters in 1724 and 1725. The main differences lie in Bach’s jettisoning a number of arias in the second version and, most controversially, replacing the iconic opening movement with the chorale fantasia ‘O Mensch, bewein’, which the composer later redeployed to close Part 1 of the St Matthew.

How the choice of version affects the unfolding of the drama in Bach’s most unvarnished oratorio is hard to gauge, though on the basis of Herreweghe’s three recorded accounts – 1987, 2001 and this one – it’s the first and most recent (both employing the original musical text) which seem the most convincing in the collective investment of the narrative. The start here is indeed ominously impressive, all of Collegium Vocale’s collective experience yielding a palate of resonating imagery, rooted in portentous inevitability and prescient shards of light. Even in the most graphic turba (crowd) scenes, Herreweghe resists obvious projection for something which the listener can ‘imagine’ rather than just ‘feel’.

If the aesthetic of this work seems especially suited to Herreweghe’s madrigalian sensibilities, it becomes clear that there is no magic bullet to the distinctiveness and success of this performance. The command of integrated elements lies partly in its buoyant and unhurried pacing, but also in the mix of glowingly etched chorales (what textural refinement!), arias presented as handsomely discrete ‘scenas’, gloriously varied turbae interpolations and illuminating storytelling by Maximilian Schmitt’s Evangelist. The deft release of emotional adrenalin is evident in the arrival of ‘Ach mein Sinn’, after Peter’s denial at the end of Part 1. It is quite overwhelming, especially in the heartfelt hands of Robin Tritschler.

Contributing to the discerning unity of vision and character of this performance is how the instruments sit embedded at the heart of the vocal sound. The presence of instrumental character provides a foil for the kind of vocal charisma which, if too prominent in this work, can wrong-foot a particular conceit. For instance, the blind discipleship of ‘Ich folge’, sung here winningly by Dorothee Mields, is given the kind of devotional innocence of a young prayer group, with the flute’s closely argued and irradiating roulades, supported by a gently encouraging lute.

Peter Kooij sounds almost as evergreen as he did in 1987, and Damien Guillon’s ‘Es ist vollbracht’ is simply exquisite. In an embarras de richesses of solo meditations, Mields’s account of ‘Zerfliesse’ is a lament of supreme delicacy, hovering above gurgling reeds of their own mourning – a small selection of the wonders here. This is indeed one of the most thoughtful, affecting and powerful St John Passions in recent years. It reveals the mature mastery of Herreweghe at his most perspicacious and consistent, with Collegium Vocale Gent paving the way with gold.