maart 2020


Litolff: Piano Trios Nos 1 & 2. Serenade

Leonore Piano Trio

Als je ooit overtuigd moet worden om de minder bekende zijwegen van het kamerrepertoire te verkennen, laat dit album dat dan doen: boeiende muziek, vanaf het begin met opvallende pleidooi gespeeld en prachtig opgenomen.

Henry Litolff werd, ondanks zijn Europees klinkende achternaam, geboren in Marylebone. Hij wordt herinnerd om dat Scherzo, maar hoe slecht is hij gediend door zo'n erfenis. Hyperion heeft uitstekende diensten bewezen met zijn opnamen van zijn vier bestaande Concertos symphoniques en presenteert nu de eerste twee pianotrio's en de vioolserenade, allemaal van rond 1850, waarvan alleen het Eerste Trio eerder is opgenomen.

Het Leonore Trio heeft er een gewoonte van gemaakt om de zijwegen van het triorepertoire te verkennen, maar geen enkele is de moeite waard dan deze cd. Je zou verwachten dat het klavier de neiging zou hebben om te domineren, gezien het feit dat Litolff zo'n geweldige pianist was, maar dat is absoluut niet het geval (hoewel hij enorme technische eisen stelt, variërend van krachtig schrijven met dubbele octaven tot de meest behendige versieringen). Het is de cello die het Eerste Trio in d mineur opent, in een stille vragende modus vóór de stuwende energie van de eigenlijke beweging. Litolff is duidelijk een meester in vorm, die middelen als stilte en reharmonisatie gebruikt om een ​​krachtig effect te bereiken, terwijl het hoofdthema aan het einde van de beweging wordt teruggebracht tot slechts een fragment. Er zijn veel hoogtepunten in dit werk, niet in de laatste plaats de concertante-achtige wisselwerking tussen piano en strijkers in het ontspannen Andante, ingeleid door een warm koraal in de piano, waarbij het klavierschrift steeds uitgebreider wordt; of het Scherzo, dat een Mendelssohniaans elan combineert met een ijzersterke kracht – geen wonder dat Liszt zo onder de indruk was van Litolffs muziek. De finale begint met een doelbewust gevoel voor dans, de strijkers onderstrepen aanvankelijk het ritme, hoewel de viool later wonderbaarlijk luchtige lijnen heeft. Door de hele Leonore heen combineren finesse met een voelbaar gevoel van genot dat volledig boeiend is.

Het Tweede Trio is over het geheel genomen een meer ontspannen aangelegenheid. Er is het soort vrijgevigheid van geest dat we later in Dvořáks grote kamermuziekwerken aantreffen, maar dit verbleekt er geenszins bij. Er is veel om van te genieten in het eerste deel, dat varieert van pure charme tot een verrassende intensiteit in de ontwikkeling, die opnieuw wordt weggevaagd door een opgewekt einde. Het Scherzo van het tweede deel neemt de vorm aan van een dans, ingeleid door viool, met de drie spelers die met elkaar dollen, het pizzicato en sul ponticello schrijven voegt kleur en pit toe. Vanaf hier gaan we via een opvallend ontroerend langzaam deel naar een finale van bliksemsnelle energie, die de snelste reflexen, een oor voor accentuering en enorme behendigheid vereist, die de Leonore allemaal in schoppen leveren. Voeg hieraan de eenvoudige charme van de Serenade toe, verleidelijk gespeeld door Benjamin Nabarro, en een typisch informatieve noot van Jeremy Nicholas, en je hebt een winnaar.

Henry Litolff was, in spite of his European-sounding surname, born in Marylebone. He is remembered for that Scherzo, yet how ill-served he is by such a legacy. Hyperion has done sterling service with its recordings of his four extant Concertos symphoniques and now it presents the first two piano trios and the violin Serenade, all from around 1850, of which only the First Trio has previously been recorded.

The Leonore Trio have made something of a habit of exploring the byways of the trio repertoire but none is more worthwhile than this disc. You might anticipate that the keyboard would tend to dominate, given that Litolff was such a prodigious pianist, but that is absolutely not the case (though he makes huge technical demands ranging from powerful double-octave writing to the most dextrous of ornamentation). It is the cello that opens the First Trio in D minor, in quietly questioning mode before the driving energy of the movement proper. Litolff is clearly a master of form, using devices such as silence and reharmonisation to potent effect, while the main theme is reduced to just a fragment at the movement’s close. There are many highlights in this work, not least the concertante-like interplay between piano and strings in the easeful Andante, launched by a warm chorale in the piano, with the keyboard-writing getting ever more elaborate; or the Scherzo, which combines a Mendelssohnian élan with an iron-like strength – no wonder Liszt was so impressed by Litolff’s music. The finale sets off with a purposeful sense of the dance, the strings initially underlining the rhythm though later the violin has wonderfully airborne lines. Throughout the Leonore combine finesse with a palpable sense of enjoyment that is entirely engaging.

The Second Trio is on the whole a more laid-back affair. There’s the kind of generosity of spirit that we later find in Dvořák’s great chamber works, yet this doesn’t in any way pale in comparison. There’s much to delight in the first movement, which ranges from sheer charm to a surprising intensity in the development, which is again swept away by an upbeat ending. The second-movement Scherzo takes the form of a dance, introduced by violin, with the three players joshing with each other, the pizzicato and sul ponticello writing adding colour and zest. From here we move via a strikingly touching slow movement to a finale of lightning-quick energy, demanding the quickest of reflexes, an ear for accentuation and tremendous dexterity, all of which the Leonore deliver in spades. Add to this the simple charm of the Serenade, beguilingly played by Benjamin Nabarro, and a typically informative note by Jeremy Nicholas, and you have a winner.