februari 2020
Versailles
Alexandre Tharaud
Alexandre Tharuad is een kunstenaar die de ritmische essentie en innerlijke intensiteit van de barok levendig tot leven kan laten komen op een moderne piano, en dit prachtige programma is opnieuw een indrukwekkende prestatie.

Alexandre Tharaud houdt van een thematische cd en ‘Versailles’ is een typisch persoonlijke verkenning van de glorie van de Franse barokke klaviertraditie. Hij laat zich niet weerhouden door het feit dat sommige van deze muziek inherent onpianistisch is en in het interview in het boekje wijst hij erop dat hij deel uitmaakt van een lange rij Franse pianisten die lenen van het klavecimbeloeuvre, en brengt terecht een genereus eerbetoon aan met name Marcelle Meyer.
Het is een prachtig geprogrammeerde cd – zozeer zelfs dat hij smeekt om in zijn geheel te worden gehoord. En het gevoel dat hij al lange tijd met deze muziek leeft, is overduidelijk: lezers herinneren zich misschien zijn cd’s van Rameau en François Couperin uit het begin van de jaren 2000 en er is enige overlap met dit nieuwe aanbod, wat zorgt voor fascinerende vergelijkingen.
Zijn gevoel voor karakterisering en fijne details zijn overal duidelijk aanwezig, of het nu gaat om de schatrijke gefluisterde runs in de de Visée Sarabande, de fluweelzachte texturen van Duphly's La Pothouïn of het gewaagd dromerige L'Aimable van Royer. Zelfs voor liefhebbers van dit repertoire zijn er verrassingen te vinden naast favorieten als Rameau's Tambourin (die nooit als een keurslijf voelt door zijn accentuering, zoals dat wel kan gebeuren in minder fantasierijke uitvoeringen).
Hij kan ons in opeenvolgende tracks tot het uiterste drijven, van de volledige innerlijkheid van d’Angleberts Dieu des Enfers Sarabande tot Royers La marche des Scythes, waarin het onvermogen van de piano om de waas van boventonen van het klavecimbel te creëren wanneer het overgaat in virtuoze figuratie er niet toe doet, want Tharaud roept in plaats daarvan sfeer op door zijn subtiele pedaalspel en het resultaat is gelijkwaardig aan die wonderbaarlijke klavecimbelopname die Christophe Rousset in 1991 maakte. Tharaud komt dan met nog een verrassing, met Rameaus ‘Viens, Hymen’ uit Les Indes galantes, waarvoor hij wordt vergezeld door Sabine Devieilhe, wiens soepele en lichte sopraan wordt geëvenaard door klavierspel van grote delicatesse. Hij wordt ook vergezeld door pianist Justin Taylor voor een uitbundige vierhandige bewerking van Rameau's Les Sauvages door Léon Roques, die geweldig spel speelt met de contrasterende registers van het stuk.
François Couperins Les ombres errantes is een ander essay in subtiliteit, hoewel ik me afvraag of het niet net iets te langzaam is vergeleken met zijn eerdere opname, die natuurlijker vloeit. Aan de andere kant is de Passacaille van dezelfde componist deze keer nog opvallender: hier benadrukt een langzamer tempo de grootsheid en de pure nieuwigheid van het harmonische patroon waarop het is gebouwd. De intensiteit blijft in de d'Anglebert-orgelfuga, met Duphly's La de Belombre die de sombere stemming verrukkelijk doorprikt en in Tharauds handen ronduit schichtig klinkt. Balbastres La Suzanne is een ander klavecimbel-pronkstuk dat er op de piano aanvankelijk weinig veelbelovend uitziet, maar Tharaud, onverschrokken, brengt het vrolijk tot leven, een tour de force van kleur en verschuivende contrasterende stemmingen.
Tharaud eindigt met d’Angleberts variaties op de populaire melodie Les folies d’Espagne, waarbij de componist de ritmische mogelijkheden ervan evenzeer benut als de ornamentele en textuurrijke. Het eindigt een levensbevestigende plaat op een passende, opgewekte manier.

Alexandre Tharaud loves a themed disc and ‘Versailles’ is a typically personal exploration of the glories of the French Baroque keyboard tradition. He doesn’t let the fact that some of this music is inherently unpianistic get in his way and in the booklet interview points out that he is part of a long line of French pianists borrowing from the harpsichord oeuvre, and rightly pays generous tribute to Marcelle Meyer in particular.
It’s a beautifully programmed disc – so much so that it begs to be heard complete. And the sense that he has lived with this music for a long time is abundantly apparent: readers may recall his discs of Rameau and François Couperin from the early 2000s and there’s some overlap with this new offering, which makes for fascinating comparisons.
His sense of characterisation and fine detailing is everywhere apparent, be it the treasurable whispered runs in the de Visée Sarabande, the velvety textures of Duphly’s La Pothouïn or the daringly dreamy L’Aimable by Royer. Even for aficionados of this repertoire there are surprises to be had alongside such favourites as Rameau’s Tambourin (which never feels straitjacketed by its accentuation as it can do in less imaginative performances).
He can take us to extremes in successive tracks, from the complete inwardness of d’Anglebert’s Dieu des Enfers Sarabande to Royer’s La marche des Scythes, in which the piano’s inability to create the harpsichord’s haze of overtones as it breaks into virtuoso figuration doesn’t matter, for Tharaud instead conjures atmosphere through his subtle pedalling and the result is the equal of that wondrous harpsichord recording made by Christophe Rousset back in 1991. Tharaud then springs another surprise, with Rameau’s ‘Viens, Hymen’ from Les Indes galantes, for which he is joined by Sabine Devieilhe, whose supple and light soprano is matched by keyboard-playing of great delicacy. He is also joined by the pianist Justin Taylor for an uproarious four-hand arrangement of Rameau’s Les Sauvages by Léon Roques, which makes great play of the piece’s contrasting registers.
François Couperin’s Les ombres errantes is another essay in subtlety, though I do wonder if it’s just a little too slow compared to his earlier recording, which flows more naturally. On the other hand, the same composer’s Passacaille is even more striking this time round: here, a slower pace emphasises its grandeur and the sheer novelty of the harmonic pattern on which it is built. The intensity continues through the d’Anglebert organ Fugue, with Duphly’s La de Belombre delightfully puncturing the sombre mood, and sounding positively skittish in Tharaud’s hands. Balbastre’s La Suzanne is another harpsichord showpiece that initially looks very unpromising on the piano but Tharaud, undaunted, brings it gleefully to life, a tour de force of colour and shifting contrasting moods.
Tharaud ends with d’Anglebert’s variations on the popular tune Les folies d’Espagne, with the composer exploiting its rhythmic possibilities as much as the ornamental and textural ones. It ends a life affirming disc in suitably upbeat fashion.