februari 2020
Brahms: Double Concerto - Schumann: Violin Concerto
Antje Weithaas & Maximilian Hornung & NDR Radiophilharmonie o.l.v. Andrew Manze
Uitvoeringen van twee werken die onze criticus nu zijn topaanbevelingen noemt.

Ik denk dat we gerust kunnen stellen dat Schumanns Vioolconcert niet langer wordt beschouwd als een saai, ondermaats product van de mentale achteruitgang van de componist. Het blijft echter vol met interpretatieve valkuilen – van de knorrigheid van sommige solo-composities tot het geconcentreerde karakter van het orkestrale deel. Antje Weithaas houdt de uitgebreide figuratie op een slimme manier vloeiend en licht (luister bijvoorbeeld naar hoe ze danst door de zestiende noten op 2'56" in het eerste deel), hoewel het haar vermogen is om de donkere hoeken van de muziek te belichten (probeer het eens op 7'57") dat haar uitvoering tot een van de meest overtuigende op de plaat maakt. Ze legt de peinzende, bijna obsessieve kwaliteit van de centrale Langsam vast met een spel dat teder delicaat is, maar ook volkomen ongecompliceerd. Ze vindt zelfs een geheel onverwachte glans in de polonaise-achtige finale, waarvan ze de onhandige versieringen met opmerkelijk gemakkelijke virtuositeit afhandelt.
Er is nooit enige twijfel geweest over de grootsheid van Brahms' Dubbelconcert, hoewel het ook een vrij lastige interpretatieve noot is om te kraken. Weithaas wordt hier vergezeld door de geweldige Maximilian Hornung, en de twee spelen met echte lyrische urgentie. Brahms componeerde het werk voor de violist Joseph Joachim en Robert Hausmann, cellist van Joachims kwartet, en beide delen vereisen een kamermuziekachtige intimiteit en de projectie van een solistische persoonlijkheid. Weithaas en Hornung slagen op beide punten. Luister bijvoorbeeld op 8'25" in het openings-Allegro om te horen hoe strak ze in elkaar grijpen, en ga dan naar 2'55" in het Andante, waar Hornung plotseling een agressieve houding aanneemt, wat een dramatische tegenhanger vormt voor de zachte smeekbeden van de violist. Ik ben ook onder de indruk van hoe behendig beide spelers door hun vaak dik geschreven delen bewegen. Dit verslag voelt inderdaad over het algemeen elegant gestroomlijnd aan, maar bereikt dit zonder onnodige snelheid. Julia Fischer en Daniel Müller-Schott (Pentatone, 8/07) zijn bijvoorbeeld net iets sneller in de laatste Vivace non troppo, maar voelen relatief gehaast aan als ze samen met Weithaas en Hornung worden gehoord.
Andrew Manze ontlokt spel van opmerkelijke helderheid en ritmische vitaliteit aan de NDR Radiophilharmonie – even cruciaal in de Brahms als in de Schumann – en de opgenomen balans tussen solisten en orkest is bijna ideaal. Deze interpretaties zijn nu inderdaad mijn beste aanbeveling voor beide concerten.

I think it’s safe to say that Schumann’s Violin Concerto is no longer considered a drab, sub-par product of the composer’s mental decline. It does remain rife with interpretative pitfalls, however – from the knottiness of some of the solo writing to the concentrated character of the orchestral part. Antje Weithaas astutely keeps the elaborate figuration fluid and light (listen, say, to how she dances through the semiquavers at 2'56" in the first movement), although it’s her ability to illuminate the music’s dark corners (try at 7'57") that makes her performance among the most persuasive on disc. She captures the ruminative, almost obsessive quality of the central Langsam with playing that’s tenderly delicate yet also utterly unfussy. She even finds a wholly unexpected radiance in the polonaise-like finale, whose ungainly flourishes she dispatches with remarkably easy virtuosity.
There’s never been any doubt as to the greatness of Brahms’s Double Concerto, although it, too, is quite a difficult interpretative nut to crack. Here Weithaas is joined by the superb Maximilian Hornung, and the two play with real lyrical urgency. Brahms composed the work for the violinist Joseph Joachim and Robert Hausmann, cellist of Joachim’s quartet, and both parts demand a chamber-music-like intimacy as well as the projection of a soloistic personality. Weithaas and Hornung succeed on both counts. Listen at 8'25" in the opening Allegro to hear how tightly they interlock, for example, then turn to 2'55" in the Andante where Hornung suddenly takes an aggressive stance, providing a dramatic foil for the violinist’s gentle entreaties. I’m also impressed by how nimbly both players move through their often thickly written parts. Indeed, this account feels quite elegantly streamlined, in general, yet accomplishes this without undue speed. Julia Fischer and Daniel Müller-Schott (Pentatone, 8/07) are just a hair faster in the final Vivace non troppo, for instance, yet feel relatively rushed when heard alongside Weithaas and Hornung.
Andrew Manze elicits playing of remarkable clarity and rhythmic vitality from the NDR Radiophilharmonie – as crucial in the Brahms as it is in the Schumann – and the recorded balance between soloists and orchestra is close to ideal. Indeed, these interpretations are now my top recommendation for both concertos.