februari 2020

--- RECORD OF THE MONTH ---


Escales – French Orchestral Works

Sinfonia of London o.l.v. John Wilson

Album na album bewijst onze coverartiest John Wilson zijn opmerkelijke vermogen om meeslepende optredens van opmerkelijke spelers te inspireren; dit album met Franse muziek is een verbluffend genot.

‘Laten we hopen dat het geen eenmalig iets is’, schreef Richard Bratby aan het einde van zijn recensie (19/10) van John Wilsons opname van Korngolds Symphony in F, met de Sinfonia of London, die zijn naam ontleent aan het veel bewonderde opnameorkest uit de jaren 50, en die Wilson, die al lang gebrand was op de heropleving ervan, in 2018 effectief opnieuw oprichtte, waarbij hij zijn leden handmatig uitkoos uit de beste muzikanten van het Verenigd Koninkrijk. Degenen die zich zorgen maken dat het echt een ‘eenmalig iets’ zou kunnen zijn, kunnen inderdaad ontspannen, aangezien we nu de eerste van zijn opvolgers hebben in de vorm van deze opwindende, zij het heel andere schijf met Franse orkestmuziek, bekend of anderszins, van beide kanten van de eeuwwisseling van de 20e eeuw.

Het programma is prachtig samengesteld, zodat we niet alleen een samenhangend overzicht van de periode krijgen, maar ook elk stuk lijken te horen weerkaatsen door zijn metgezellen. De titel is ontleend aan Iberts indrukken van zijn lange huwelijksreis naar Italië, Tunesië en Spanje. ‘Escales’ betekent ‘aanloophavens’ en de nadruk ligt volledig op de invloed van het exotische op de Franse verbeelding van het fin de siècle. De aantrekkingskracht omvatte niet alleen Spanje en Noord-Afrika (Massenets Thaïs, hier vertegenwoordigd door de beroemde ‘Méditation’, speelt zich af in Alexandrië), maar ook het klassieke Griekenland (de juxtapositie van Debussy’s Faune met Saint-Saëns’ Le rouet d’Omphale is veelzeggend in deze context) en zelfs de Provence, in het energieke ‘Tambourin’ dat Duruflé’s Trois Danses uit 1932 tot een einde brengt.

De toevoeging van España en Faune, strategisch geplaatst bij de opening en het midden van de cd, benadrukt onvermijdelijk de invloedrijke invloed van beide. Zowel Ravels Rapsodie espagnole als Iberts evocatie van Valencia, de laatste van zijn ‘aanloophavens’, zijn ondenkbaar zonder de eerste; Faune zweeft niet alleen boven de dromerige fluitsolo waarmee Escales … zelf opent, maar ook boven de houtblazers van Duruflés humeurige, enigszins eclectische Danses, die ook een aanzienlijke schuld verraden aan zijn leraar Dukas, met name in de wiegende Apprenti sorcier-akkoorden waarmee ze openen. Een aantrekkelijk werk dat je bij herhaaldelijk luisteren steeds beter leert kennen, de Danses zal voor velen een ontdekking zijn, hoewel het ook geweldig is om een ​​nieuwe opname van Omphale te hebben, die de laatste tijd nogal is verwaarloosd.

Wilson heeft ondertussen het vermogen om bekende muziek heerlijk fris en nieuw te laten klinken, terwijl hij de klankwereld van elk stuk zorgvuldig beoordeelt en kalibreert. España, met een flinke lik genomen en uitgevoerd met adembenemende zwier – vooral door de koperblazers en strijkers – bruist van opwinding zonder zijn brutale sensualiteit uit het oog te verliezen. Faune, de fluitsolo die Adam Walker betoverend goed bespeelt, is eerder gespannen erotisch dan loom of langdradig, en de Thaïs ‘Méditation’, die sereen begint en ontdaan is van elk spoor van sentimentaliteit, wordt geleidelijk aan turbulent en gekweld naarmate het vordert, wat ons eraan herinnert dat het een spirituele crisis uitbeeldt in plaats van verrukte contemplatie. Omphale is ondertussen gewoonweg geweldig als Hercules’ thema woest opstijgt door de omringende houtblazersspotten en zoemende strijkersfiguraties, meer in woede dan de gebruikelijke wrok.

Het enthousiasme dat Wilson bij zijn orkest oproept, is duidelijk merkbaar op elk nummer, maar wat echt indruk maakt, is de finesse en de virtuositeit van het spel, de verfijning van details, de subtiliteit van textuur en kleur. Iberts Escales …, een ander veel te weinig gewaardeerd werk, klinkt bijzonder betoverend in zijn mix van impressionisme en stedelijkheid. Vegende strijkers in het openingsdeel luiden een adembenemend, bijna breedbeeldpanorama in van de Middellandse Zee die schittert voor de kust van Sicilië. Een zwoele hobo-solo lijkt zich tot in het oneindige te ontvouwen over de zachte tik van col legno en pizzicato-strijkers in Iberts centrale weergave van de Tunesische woestijn, en de grillige finale, afwisselend sarcastisch, stedelijk en feestelijk, heeft een enorme behendigheid en humor.

Hoewel Ibert duidelijk veel van Ravel heeft geleerd, is het contrast met Rapsodie espagnole opvallend. Dat laatste is hier voortreffelijk gedaan, met elke stemmingswisseling nauwkeurig omschreven: ‘Prélude à la nuit’ is tegelijk sensueel en griezelig; de ‘Habanera’ is voortreffelijk in zijn loomheid en gratie; en de ‘Feria’ schittert met zijn briljantheid en elan. Duruflé’s Trois Danses, ondertussen, slingeren ambivalent tussen nostalgische lyriek en grandeur totdat de verrassende, jazz-geïnspireerde ‘Tambourin’ zijn dubbelzinnigheden aanhoudend wegveegt. Alles is prachtig vastgelegd in een onberispelijk geconstrueerde opname, tegelijk ideaal ruim en levendig. Het is een prachtige schijf. Ik begrijp ondertussen dat Wilson en de Sinfonia of London opnames van werken van Respighi en Dutilleux in de pijplijn hebben, en ik kijk er met grote verwachting naar uit.

‘Let’s hope it’s not a one-off’, wrote Richard Bratby at the close of his review (10/19) of John Wilson’s recording of Korngold’s Symphony in F, with the Sinfonia of London, which takes it name from the much-admired 1950s recording orchestra, and which Wilson, long keen on its revival, effectively re-founded in 2018, hand-picking its members from among the UK’s best musicians. Those concerned that it genuinely might be a ‘one-off’ can indeed relax, given that we now have the first of its successors in the form of this exhilarating, if very different disc of French orchestral music, familiar or otherwise, from either side of the turn of the 20th century.

The programme is beautifully put together, so that we not only get a coherent overview of the period but seem to hear each piece refracted through its companions. Taking its title from Ibert’s impressions of his lengthy honeymoon trip to Italy, Tunisia and Spain, ‘Escales’ means ‘ports of call’, and the emphasis falls squarely on the influence of the exotic on the fin de siècle French imagination. The attraction embraced not only Spain and North Africa (Massenet’s Thaïs, represented here by the famous ‘Méditation’, is set in Alexandria), but also classical Greece (the juxtaposition of Debussy’s Faune with Saint-Saëns’s Le rouet d’Omphale is telling in this context) and even Provence, in the energetic ‘Tambourin’ that brings Duruflé’s Trois Danses of 1932 to their close.

The inclusion of España and Faune, strategically placed at the disc’s opening and midpoint respectively, inevitably stresses the seminal influence of each. Both Ravel’s Rapsodie espagnole and Ibert’s evocation of Valencia, the last of his ‘ports of call’, are unthinkable without the former; Faune hovers not only over the dreamy flute solo with which Escales … itself opens, but also over the woodwind-writing of Duruflé’s moody, somewhat eclectic Danses, which also betray a considerable debt to his teacher Dukas, most notably in the swaying Apprenti sorcier chords with which they open. An attractive work that grows on you with repeated hearings, the Danses will be something of a discovery for many, though it’s also wonderful to have a new recording of Omphale, which has been rather neglected of late.

Wilson, meanwhile, has the ability to make familiar music sound wonderfully fresh and new-minted, all the while carefully judging and calibrating the sound world of each piece. España, taken at a considerable lick and done with breathtaking panache – above all from the brass and strings – bristles with excitement without losing sight of its impertinent sensuality. Faune, the flute solo ravishingly played by Adam Walker, is tensely erotic rather than languid or protracted, and the Thaïs ‘Méditation’, opening serenely and purged of any hint of sentimentality, gradually becomes turbulent and anguished as it proceeds, reminding us that it depicts spiritual crisis rather than rapt contemplation. Omphale, meanwhile, is simply tremendous as Hercules’ theme rises fiercely through the surrounding woodwind mockery and whirring string figurations, more in rage than the usual resentment.

The enthusiasm that Wilson elicits from his orchestra is very much apparent on every track, though what really impresses is the finesse as well as the virtuosity of the playing, the refinement of detail, the subtlety of texture and colour. Ibert’s Escales …, another much underrated work, sounds particularly beguiling in its mixture of Impressionism and urbanity. Sweeping strings in the opening movement usher in a breathtaking, almost widescreen panorama of the Mediterranean shimmering off the coast of Sicily. A sultry oboe solo seems to unwind into infinity over the gentle tap of col legno and pizzicato strings in Ibert’s central depiction of the Tunisian desert, and the mercurial finale, by turns sardonic, urbane and festive, has tremendous dexterity and wit.

Though Ibert clearly learnt much from Ravel, the contrast with Rapsodie espagnole is striking. The latter is superbly done here, with every shift in mood finely delineated: ‘Prélude à la nuit’ is at once sensuous and eerie; the ‘Habanera’ is exquisite in its languor and grace; and the ‘Feria’ dazzles with its brilliance and élan. Duruflé’s Trois Danses, meanwhile, swerve ambivalently between nostalgic lyricism and grandeur until the startling, jazz-inflected ‘Tambourin’ insistently sweeps its ambiguities away. Everything is beautifully captured in an immaculately engineered recording, at once ideally spacious and vivid. It’s a wonderful disc. I gather, meanwhile, that Wilson and the Sinfonia of London have recordings of works by Respighi and Dutilleux in the pipeline, and I look forward to them with eager anticipation.