januari 2020


Gesualdo: Madrigals, Book 2

La Compagnia del Madrigale

Dat Gesualdo-madrigalen deze pagina's twee maanden op rij sieren, getuigt zowel van de muziek als van de manier waarop verschillende zanggroepen op verschillende manieren kunnen uitblinken in dit repertoire.

De afgelopen maanden hebben een rijke naad geopend voor Gesualdo-liefhebbers, met een indrukwekkende nieuwe release van Exaudi (Winter & Winter, A/19), de lancering van een complete madrigaalcyclus van Les Arts Florissants (Harmonia Mundi, 12/19) en nu dit van La Compagnia del Madrigale, dat dichter bij het voltooien van zijn eigen cyclus komt (inclusief de opnames die zijn uitgegeven als La Venexiana). Het lijkt mij dat ze tijd hebben genomen om goed op gang te komen, maar hier herontdekken ze de hoogten die ze bereikten met Claudio Cavina aan het roer. Dit zijn bijna vlekkeloze lezingen, moeiteloos in evenwicht en formeel leesbaar. Hun reacties op tekstuele en muzikale aanwijzingen zijn nooit overdreven, maar subtiel en zelfs humoristisch (het gevoel van ensemble bij 'subito sparve' in 'All'apparir di quelle luce' dwingt bewondering af, maar ook een glimlach). En ze halen het vroege en blijvende talent van de componist (dat hij deelt met Monteverdi) van nadrukkelijk bevredigende eindes (‘In più leggiadro velo’, ‘Hai rotto e sciolto’) naar boven.

De vergelijking met Les Arts Florissants, waarvan het meest recente aanbod de eerste twee boeken omvat, is bijzonder leerzaam. Ik deel Edward Breens enthousiasme hiervoor volledig; ik kan me zelfs niet herinneren dat ik in lange tijd zo verbaasd ben geweest over madrigaaluitvoeringen. Les Arts Florissants zijn live opgenomen in een relatief droge akoestiek waardoor de zangers zich nergens kunnen verstoppen, als een schilder die op een ongeprepareerd doek werkt; en toch nemen ze de muziek mee over riskante paden, spelen ze kip met het idee van ensemble en overtuigen ze je op de een of andere manier dat zulke rauwe directheid was wat Gesualdo en zijn publiek moeten hebben gewaardeerd. Minder gepolijst dan hun Italiaanse tegenhangers, voorspellen hun uitvoeringen een werkelijk baanbrekende cyclus.

Maar er is nog een reden om te investeren in de opname van La Compagnia, die een zeer royale portie madrigalen van minder bekende maar cruciale figuren bevat. Meer dan alleen bonustracks, ze situeren Gesualdo in zijn juiste omgeving. Wat betreft een keuze tussen de twee verslagen, heeft het weinig zin. Ik wou alleen dat andere vroege vocale repertoires net zo beschamend goed bediend waren.

The past few months have opened up a rich seam for Gesualdo enthusiasts, with an impressive new release from Exaudi (Winter & Winter, A/19), the launch of a complete madrigal cycle from Les Arts Florissants (Harmonia Mundi, 12/19) and now this from La Compagnia del Madrigale, which edges closer to completing its own (including the recordings issued as La Venexiana). It seems to me that they have taken time to properly hit their stride, but here they rediscover the heights scaled with Claudio Cavina at the helm. These are near-flawless readings, effortlessly poised and formally legible. Their responses to textual and musical cues are never overdrawn but subtle and even humorous (the sense of ensemble at ‘subito sparve’ in ‘All’apparir di quelle luce’ forces admiration, but also a smile). And they draw out the composer’s early and enduring gift (which he shares with Monteverdi) of emphatically satisfying endings (‘In più leggiadro velo’, ‘Hai rotto e sciolto’).

The comparison with Les Arts Florissants, whose most recent offering includes the first two books, is particularly instructive. I entirely share Edward Breen’s enthusiasm for it; in fact, I cannot remember having been so astonished by madrigal performances in a very long while. Les Arts Florissants are recorded live in a comparatively dry acoustic which leaves the singers nowhere to hide, like a painter working on unprimed canvas; and yet they take the music down risky pathways, playing chicken with the notion of ensemble and somehow convincing one that such raw immediacy was what Gesualdo and his audience must have prized. Less polished than their Italian counterparts, their performances presage a truly groundbreaking cycle.

But there’s another reason to invest in La Compagnia’s recording, which includes a very generous helping of madrigals by lesser-known but crucial figures. More than mere bonus tracks, they situate Gesualdo in his proper environment. As to a choice between the two accounts, there’s little point. I only wish that other early vocal repertories were as embarrassingly well served.