december 2021


'Round Midnight

Quatuor Ébène

De klankwereld van deze werken is zo essentieel voor hun succes, en het Quatuor Ébène belichaamt dit allemaal op briljante wijze, waardoor dit programma van muziek met nachtelijke thema's over een eeuw een aangrijpend gevoel van samenhang krijgt.

Na hun wereldwijde tournee van Beethovens strijkkwartetten, komt het Quatuor Ébène met een ambitieus project dat zich richt op de letterlijke overgang van dag naar nacht, en vervolgens de metaforische overgang terug naar dag; bereikt door drie contrasterende werken in onwaarschijnlijke overeenstemming te brengen.

De 'naar de nacht'-fase wordt belichaamd door Ainsi la nuit (1976), Dutilleux' enige strijkkwartet, dat zijn volwassenheid typeert in het samensmelten van diverse fragmenten tot een cumulatieve reeks van verwachtingen, evocaties en nabeschouwingen. De mate van klank- en textuurstratificatie die de Ébène prefereert, zou tot verdeeldheid kunnen leiden, maar de emotionele nadruk op de centrale 'Litanies' of transcendente aura van de laatste 'Temps suspendu' bevestigt een acute zorg voor de temporele follow-through van dit stuk in zijn Proustiaanse formele logica en expressieve evenwicht.

De ‘nacht’-fase is gecreëerd door Raphaël Merlin van Ébène, wiens voorliefde voor het arrangeren van ‘standards’ een nieuwe verfijning bereikt in Night Bridge (2021) – een ‘nachtelijk gedicht’ dat op dezelfde manier vier jazzklassiekers plaatst in een vloeiende context van vertrekken en aankomsten. Vandaar de plagerige dubbelopname van Mancini’s ‘Moon River’, de acute onrust in Porters ‘Night and day’, de emotionele hartstocht uit Youngs ‘Stella by starlight’, en dan het smeulende pathos van Monks ‘’Round midnight’ terwijl het overgaat in de zachte straling van een lever du jour.

De ‘naar de dag toe’-fase wordt belichaamd door Verklärte Nacht (1899), en als noch Schönbergs sextet noch het gedicht van Richard Dehmel dat het inspireerde een dergelijk traject toelaat, wordt het gevoel van duisternis dat geconfronteerd en overwonnen wordt tastbaar overgebracht in een lezing die net zo toegewijd is aan het proeven van de kleinste details als aan het uitwerken ervan op het grootste doek. Een dergelijke benadering zou overdreven kunnen zijn geweest, ware het niet dat een krachtig streven naar vervulling iemand evenzeer in de ban houdt van dit stuk op zichzelf als van zijn rol binnen het beoogde plan van de Ébène.

Vergelijkingen voor Dutilleux en Schönberg zijn divers, maar niet relevant gezien de singulariteit van wat hier wordt voorgesteld. Met het geluid van onverbiddelijke onmiddellijkheid en Merlins typisch provocerende noten getuigt deze release van de ambitie van de Ébène en bovendien van het bereiken ervan.

Fresh from their worldwide tour of Beethoven’s string quartets, the Quatuor Ébène come up with an ambitious project centred on the literal passing from day into night, then its metaphorical passing back into day; accomplished by bringing three contrasted works into unlikely accord.

The ‘towards night’ phase is embodied by Ainsi la nuit (1976), Dutilleux’s only string quartet, which typifies his maturity in its coalescing of diverse fragments into a cumulative sequence of anticipations, evocations and afterthoughts. The degree of timbral and textural stratification favoured by the Ébène might risk disunity, yet its placing emotional emphasis on the central ‘Litanies’ or transcendent aura of the final ‘Temps suspendu’ confirms an acute concern for the temporal follow-through of this piece in its Proustian formal logic and expressive poise.

The ‘night’ phase has been created by the Ébène’s Raphaël Merlin, whose penchant for the arranging of ‘standards’ reaches a new sophistication in Night Bridge (2021) – a ‘nocturnal poem’ that similarly locates four jazz classics in a fluid context of departures and arrivals. Hence the teasing double-take on Mancini’s ‘Moon River’, acute restiveness found in Porter’s ‘Night and day’, emotional fervour drawn from Young’s ‘Stella by starlight’, then smouldering pathos of Monk’s ‘’Round midnight’ as it passes into the gentle radiance of a lever du jour.

The ‘towards day’ phase is embodied by Verklärte Nacht (1899), and if neither Schoenberg’s sextet nor the Richard Dehmel poem that inspired it admits of such a trajectory, the sense of darkness being confronted then overcome is tangibly relayed in a reading as committed to savouring the smallest detail as to elaborating these on the largest canvas. Such an approach might have resulted in overkill were it not that a powerful striving for fulfilment holds one as enthralled by this piece on its own terms as by its role within the Ébène’s intended scheme.

Comparisons for Dutilleux and Schoenberg are various but not relevant given the singularity of what is being proposed here. With sound of unsparing immediacy and Merlin’s typically provocative notes, this release testifies to the Ébène’s ambition and, moreover, its attainment.