november 2021
Florence Price: Symphonies Nos. 1 & 3
Philadelphia Orchestra o.l.v. Yannick Nézet-Séguin
De muziek van Florence Price, die een eeuw lang verwaarloosd werd, had zich geen prachtigere kampioenen kunnen wensen; details, schoonheid en thematische aspecten lopen door deze triomfantelijke DG-release.

Dit was een fascinerende ervaring. Ik koos ervoor om deze muziek – opgegraven als het is uit bijna een eeuw van verwaarlozing – als nieuwe muziek te benaderen. Zo wilde ik het voor het eerst horen. Ik heb alleen de kale schets van een achtergrondverhaal en de inmiddels bekende kop dat Florence Price de eerste zwarte vrouw was die een symfonie – haar eerste in e mineur – door een groot Amerikaans orkest liet uitvoeren. Ik heb er zelfs voor gekozen om niet te lezen wat ik zeker weet dat een verhelderend artikel is van Andrew Farach-Colton (zie pagina 28), om deze symfonieën beter te kunnen benaderen zonder enige vooroordelen. En (dit verraste zelfs mij) ik was geen moment in staat om ze te raden.
Eigenlijk zijn zelfs de data misleidend, omdat Price’ muziek – ondanks voor de hand liggende modellen zoals Dvořáks Nieuwe Wereld Symfonie – duidelijk bezig is met het doorbreken van trends en het bekijken van dingen vanuit haar eigen unieke perspectief. Het is muziek van grote eerlijkheid en waarheid, vol pijn en verdriet, maar ook een vreugdevol besef van de geest die de zwarte ervaring in haar tijd aanstuurde.
In de openingsalinea van de Eerste symfonie dacht ik terug aan de Tweede symfonie van Charles Ives, waar Europese modellen als Dvořák en Brahms de opkomende eigenaardigheden van de man en zijn muzikale ethos onderbouwen. Price begint met een soort Dvořákiaanse pastorale, maar dan wel een die geboren en getogen is in het Amerikaanse diepe zuiden. Het tweede onderwerp is doordrenkt met een huiselijke kwaliteit die in termen van authenticiteit zelfs Dvořák als een toerist laat klinken. De onderliggende pijn is onontkoombaar. Maar dat geldt ook voor een originele muzikale stem. Een deel van de harmonie is heel erg van haarzelf, net als haar vanzelfsprekende vreugde in de melodieuze ontwikkeling, waar iets simpels als het aanbieden van de altviolen hun moment in de zon kan klinken als een kleine openbaring. En wie – ik niet – had de haperende trompetgeleide wending in de geheel onverwachte coda kunnen voorspellen, waar de dreiging, de onzekerheid, zo ontwapenend is? Dit is de eerste, maar niet de laatste keer in beide symfonieën dat stormwolken onvoorspelbaar binnenrollen.
Maar het is het tweede deel Largo dat ons voor het eerst onderdompelt in een muziek die voor de eeuwigheid resoneert. Deze post-Mahleriaanse begrafenisstoet, die misschien niet misstaat in de straten van New Orleans vandaag de dag, is een door trompet en tenor-drum geleide oratie die spreekt over verdriet, maar belangrijker nog over waardigheid en vastberadenheid. Price houdt van haar koperkoralen, zoals we zullen horen. Maar ze houdt ook van haar Jubas, met hun jazzy, paraderende cakewalk-manier en ritmes die de body-slapping improvisaties vieren die zo uitdagend in de plaats kwamen van geconfisqueerde drums. Ze gooit er zelfs een slide-fluitje in om het vreugdevolle geluid opzettelijk grover te maken.
Het is overduidelijk uit deze opname – voorlopig alleen te downloaden, maar in januari wordt hij op cd uitgebracht – dat Yannick Nézet-Séguin en zijn Philadelphia Orchestra helemaal opgaan in de vreugde en vastberadenheid van deze muziek. Price had alleen maar kunnen dromen van uitvoeringen als deze – het vuur, de spontaniteit, de poëzie van de vele blaasinstrumentensolo’s, de onbeschaamde toon die zich niet richt op verwaarlozing maar op ontdekking.
Het gewicht van de geschiedenis drukt op het openingsdeel van de Derde symfonie – nog een van Price’s kenmerkende koperkoralen, ‘lest we forget’, dat verandert in een tweede onderwerp op trompet en trombone dat je omhult als een warme omhelzing. Opnieuw is het de hoop, niet het verdriet, die de scepter zwaait. Dit zijn grote momenten waarop Price duidelijk de last van de Afro-Amerikaanse ervaring voelt, maar het haar ziel laat voeden.
Het eenvoudige en het eenvoudige kan machtig worden in haar muziek. Er zit een stille trots en majesteit in, maar evenzeer een aanstekelijke vreugde in de onblusbare geest van haar broers en zussen. Nézet-Séguin heeft duidelijk een missie om dat over te brengen. Het is niet de muziek die ooit de wereld of het Amerikaanse landschap zou veranderen zoals Ives en anderen deden – maar de eerlijkheid, emotionele waarheid en uitbundigheid maken het zoveel meer dan alleen een voetnoot. Als de wereld anders was geweest, wat was er dan met Florence Price gebeurd? Wat had er dan kunnen gebeuren? Genoeg aanwijzingen hier.

This has been a fascinating experience. I chose to come to this music – exhumed as it is from nearly a century of neglect – as new music. That’s how I wanted to hear it for the first time. I have only the bare outline of a back story and the now familiar headline that Florence Price was the first black woman to have a symphony – her First in E minor – performed by a major American orchestra. I’ve even chosen not to read what I am sure is an illuminating feature by Andrew Farach-Colton (see page 28), the better to come to these symphonies with absolutely no preconceptions. And (this surprised even me) I was never for a moment able to second-guess them.
Actually even the dates are deceptive because Price’s music – despite obvious models such as Dvořák’s New World Symphony – is clearly in the business of bucking trends and seeing things from her own unique perspective. It is music of great honesty and truth, full of hurt and sorrow but equally a joyous awareness of the spirit driving the black experience in her time.
In the opening paragraph of the First Symphony my mind cast back to the Second Symphony of Charles Ives, where European models such as Dvořák and Brahms underpin the emergent idiosyncrasies of the man and his musical ethos. Price sets out with a Dvořákian pastoral of sorts but one born and bred in the American Deep South. The second subject is infused with a homespun quality that in terms of authenticity makes even Dvořák sound like a tourist. The underlying ache is inescapable. But so too is an original musical voice. Some of the harmony is very much her own, as is her self-evident delight in the melodic development, where something as simple as offering the violas their moment in the sun can sound like a minor revelation. And who – not me – could have predicted the halting trumpet-led twist into the entirely unexpected coda, where the threat, the uncertainty, is so disarming? This is the first but not the last time in either symphony that storm clouds roll in unpredictably.
But it’s the second-movement Largo which immerses us for the first time in a music that resonates for the ages. This post-Mahlerian funeral procession, which might not be out of place on the streets of New Orleans today, is a trumpet and tenor-drum-led oration that speaks of sorrow but more importantly of dignity and resolve. Price loves her brass chorales, as we shall hear. But she also loves her Jubas, with their jazzy strutting cakewalk manner and rhythms celebrating the body-slapping improvisations that so defiantly substituted for confiscated drums. She even throws in a slide-whistle to wilfully coarsen the joyful noise.
It’s abundantly clear from this recording – download-only for now, but it will be issued on CD in January – that Yannick Nézet-Séguin and his Philadelphia Orchestra are body and soul into the joy and resolve of this music. Price can only have dreamt of performances like these – the fire, the spontaneity, the poetry of the many wind solos, the unapologetic tone that focuses not on neglect but discovery.
The weight of history bears down on the opening movement of the Third Symphony – another of Price’s signature brass chorales, ‘lest we forget’, morphing into a second subject on trumpet and trombone that wraps around you like a warm embrace. Again it’s the hope, not the sorrow, that holds sway. These are big moments where Price clearly feels the burden of the African American experience but allows it to fuel her soul.
The simple and the homespun can grow mighty in her music. There is a quiet pride and majesty about it but equally an infectious joy in the unquenchable spirit of her brothers and sisters. Nézet-Séguin is clearly on a mission to convey that. It isn’t music that was ever going to change the world or indeed the American landscape as Ives and others did – but its honesty, emotional truth and exuberance make it so much more than just a footnote. Had the world been different, what then of Florence Price? What might have been? Plenty of clues here.