september 2021
Haydn 2032, Vol. 10: Les heures du jour
Il Giardino Armonico o.l.v. Giovanni Antonini
‘Een geest van gedeeld genieten’, schrijft recensent Richard Wigmore – een omschrijving die de vele schitterende Haydn-opnames van dit team belichaamt, waaraan dit een triomfantelijke toevoeging is.

Kort na Haydns benoeming tot Esterházy vice-Kapellmeister, stelde de Vivaldi-minnende Prins Paul Anton een serie van vier ‘kwartetten’ voor (beval?) die de tijden van de dag uitbeeldden. In het geval dat Haydns antwoord op De Vier Jaargetijden drie symfonieën werd, die openden met een zonsopgang en eindigden met een duidelijk niet-bedreigende avondstempesta. Giovanni Antonini maakt hier het tekort goed met Mozarts betoverende Serenata notturna, die net als de Haydn-symfonieën een eigen draai geeft aan het barokke concerto grosso. Van de bravoure van de eerste mars, voortgestuwd door het droge geratel van de pauken uit die tijd, via een keurig menuet tot de subversieve capriolen van de finale, vangen Antonini en zijn deskundige band (gebaseerd op 19 strijkers) alle gratie en grilligheid van de muziek. In de finale hangt er altijd Mozartiaanse ondeugendheid in de lucht, die culmineert in krankzinnige geïmproviseerde cadensen voor viool (die sluw Haydns Le soir citeert) en contrabas.
Ook de symfonieën ademen een geest van gedeeld genot. Snelle bewegingen bruisen en knetteren, met virtuoze uithalen van de Giardino Armonico-solisten. Baslijnen zijn altijd vitaal en levendig, zonder ook maar een vleugje auto-chug. Stekende aanval en antifonisch strijdende violen maken de storm in Le soir zo levendig als ik ooit heb gehoord. De menuetten zijn behendig getempoeerd, licht van aanslag. Die in Le soir wordt een swingende wals, terwijl de potentieel lugubere solo's voor violone en (in Le matin) fagot in de trio's een treurige charme hebben.
Net als in Mozart speelt violist Stefano Barneschi met theatrale flair en subtiel gevarieerde articulatie. Hij en zijn geweldige co-solisten maken elk van de langzame delen memorabel. Het quasi-operatische vioolrecitatief in Le midi heeft een gepassioneerde, sprekende welsprekendheid. Er is een zoet viool-cello duet in het Andante van Le matin, met vrij versierde herhalingen, terwijl het ‘wandelende’ Andante van Le soir – normaal gesproken niet een deel waar ik naar uitkijk – is vormgegeven met een weemoedige delicatesse, opnieuw versterkt door veelzeggende accenten van ornamentatie.
Er is genoeg keuze uit deze meest opgenomen vroege symfonieën van Haydn, met het dirigentloze Freiburger Barockorchester natuurlijk mijn eigen favoriet – tot nu toe. In tegenstelling tot Il Giardino Armonico herhalen de Freiburgers alle tweede helften in sonatebewegingen en gebruiken ze een (discreet gebalanceerd) klavecimbelcontinuo. Het is natuurlijk makkelijk om te bezwijken voor de verleiding van nieuwigheid. Maar nauwkeurige vergelijkingen bevestigen dat de Italianen zelfs de Freiburgers overtreffen in vindingrijkheid, brio (tempo's zijn vaak een tandje mobieler, in het voordeel van de muziek) en dat cruciale Haydniaanse gevoel voor plezier.

Shortly after Haydn’s appointment as Esterházy vice-Kapellmeister, the Vivaldi-loving Prince Paul Anton suggested (ordered?) a series of four ‘quartets’ depicting the times of day. In the event Haydn’s answer to The Four Seasons became three symphonies, opening with a sunrise and ending with a distinctly un-threatening evening tempesta. Giovanni Antonini here makes good the shortfall with Mozart’s beguiling Serenata notturna, which like the Haydn symphonies puts an individual slant on the Baroque concerto grosso. From the swagger of the initial march, propelled by the dry rattle of period timpani, via a dapper minuet to the subversive antics of the finale, Antonini and his expert band (based on 19 strings) catch all the music’s grace and caprice. In the finale Mozartian mischief is always in the air, culminating in crazy improvised cadenzas for violin (slyly quoting Haydn’s Le soir) and double bass.
The symphonies, too, exude a spirit of shared enjoyment. Fast movements fizz and crackle, with virtuoso sallies from the Giardino Armonico soloists. Bass lines are always vital and animated, with never a hint of auto-chug. Stinging attack and antiphonally jousting violins make the storm in Le soir as vivid as I’ve heard. The minuets are nimbly paced, light of touch. The one in Le soir becomes a swinging waltz, while the potentially lugubrious solos for violone and (in Le matin) bassoon in the trios have a doleful charm.
As in the Mozart, violinist Stefano Barneschi plays with theatrical flair and subtly varied articulation. He and his superb co-soloists make each of the slow movements memorable. The quasi-operatic violin recitative in Le midi has a passionate, speaking eloquence. There is dulcet violin-cello duetting in the Andante of Le matin, with freely decorated repeats, while the ‘walking’ Andante of Le soir – not usually a movement I look forward to – is shaped with a wistful delicacy, again enhanced by telling touches of ornamentation.
There’s plenty of choice among these most recorded of Haydn’s early symphonies, of course, with the conductor-less Freiburg Baroque Orchestra my own favourite – until now. Unlike Il Giardino Armonico, the Freiburg players make all second-half repeats in sonata movements, and use a (discreetly balanced) harpsichord continuo. It’s easy to succumb to the lure of novelty, of course. But close comparisions confirm that the Italians surpass even the Freiburgers in inventiveness, brio (tempos are often a notch more mobile, to the music’s advantage) and that crucial Haydnesque sense of fun.