juli 2021
Melancholy Grace
Jean Rondeau
Dit is een betoverend aanbod van klavecinist Jean Rondeau, van soms bijna buitenaardse intensiteit, terwijl hij ons meeneemt op een Europese verkenning van muziek van de meest reflectieve aard.

In september 1878 schreef Brahms aan de dirigent Bernhard Scholz: ‘Ik kom met een grote baard! Bereid je vrouw voor op een vreselijk gezicht.’ De musicoloog Leon Botstein interpreteert Brahms’ beslissing niet als een modeverklaring, maar meer als een signaal aan de liberale elite van Wenen dat hij zijn jeugd had afgeworpen. Dit zou muzikaal gezien uitmonden in zijn Vioolconcert, dat op 1 januari 1879 in Leipzig in première ging.
Wat zou Jean Rondeaus haar ons over hem kunnen vertellen? Op pagina 19 van de notities in het boekje is Rondeau een portret van gestructureerde chaos: zijn haar is tegelijkertijd los maar gecontroleerd, wild maar gecultiveerd – hij is een man die door de wind in de beschaving is meegesleurd. En in veel opzichten is zijn spel dat ook – zowel op klavecimbel als op polygonaal virginaal. Rondeau is een meester in het creëren van deze structuurloze structuren. Neem de Frescobaldi Toccata die de cd opent: we betreden de schaduwen van tijdloosheid, een improvisatie die langzaam verandert in dansend contrapunt. Het is meeslepend, een luisterervaring die meer aanvoelt als een enkele ademhaling. En terwijl de resonantie van het klavecimbel zich terugtrekt in een verduisterde stilte, ademen we uit; er is een opmerkelijk gevoel dat, hoewel er slechts vijf minuten van Frescobaldi zijn verstreken, we veel meer hebben meegemaakt.
Dit gevoel van adem en ruimte doordringt het album, en met een lengte van meer dan 80 minuten heeft het het gevoel van een opname helemaal van zich afgeschud: Rondeau presenteert iets dat dichter bij meditatie ligt. De aanzienlijke ruimte die wordt gegeven aan trillingen en resonantie tussen de noten, evenals tussen sommige nummers, is intrigerend. De keyboards schitteren vervolgens in deze stilte. Wanneer het polygonale virginaal voor het eerst het overneemt, is het honingzoete geplukt volkomen onverwacht (vooral na het stampende Saltarello van Giovanni Picchi, waarin onze hoofden net zo goed in het klavecimbel zouden kunnen zitten tussen het fantastische geratel en gezoem). In elk van deze stukken geeft Rondeau ons toegang tot kleine werelden van spiraalvormige verwondering, geplukte overvloed en – wacht even – hartverscheurende verrassing.
Hoewel er wat zwaar werk van de luisteraar wordt verwacht – een niveau van geduld en verhoogde concentratie is vereist om deze stroom van geluid en resonantie te navigeren – worden we rijkelijk beloond. Soms voelt het als een dans tussen iemands oren en Rondeaus vingers; er zijn geen lichamen, alleen oren en vingers die de liefde bedrijven. Bij de eerste van de drie Ballos van Picchi zijn we volledig meegesleept: onze bewegingen zijn de syncopen en metrische afwijkingen; we zijn de muziek geworden. Het vergt een verrassende hoeveelheid intelligentie, controle, gevoeligheid en emotionele wijsheid om een luisteraar dit gevoel te geven, het gevoel te geven dat zij de muziek zijn, het verhaal dat wordt verteld. In dit opzicht is Rondeau een tovenaar: vergeet gratie, vergeet melancholie – dit is genialiteit.

In September 1878 Brahms wrote to the conductor Bernhard Scholz: ‘I am coming with a large beard! Prepare your wife for a most awful sight.’ The musicologist Leon Botstein interprets Brahms’s decision not as a fashion statement but more as a signal to Vienna’s liberal elite that he had cast off his youth. This would emerge musically as his Violin Concerto, which premiered in Leipzig on January 1, 1879.
What might Jean Rondeau’s hair tell us about him? On page 19 of the booklet notes, Rondeau is a portrait of structured mess: his hair is simultaneously loose yet controlled, wild yet cultivated – he is a man windswept into civilisation. And in many ways, so is his playing – on both harpsichord and polygonal virginal. Rondeau is a master in creating these structureless structures. Take the Frescobaldi Toccata that opens the disc: we enter in the shadows of timelessness, an improvisation that slowly shapeshifts into dancing counterpoint. It’s enthralling, a listening experience that feels more like a single breath. And as the harpsichord’s resonance retreats into darkened silence, we exhale; there’s a remarkable sense that, though just five minutes of Frescobaldi have passed, we’ve been through an awful lot more.
This sense of breath and space pervades the album, and coming in at over 80 minutes, it’s shed the feeling that it’s a recording at all: Rondeau presents something closer to meditation. The considerable space given over to vibration and resonance between the notes, as well as between some of the tracks, is intriguing. The keyboards then shimmer in this silence. When the polygonal virginal first takes over, its honeyed pluck is wholly unexpected (particularly after the stompy Saltarello by Giovanni Picchi, in which our heads might as well be in the harpsichord among the fabulous rattling and buzzing). In each of these pieces, Rondeau grants us access to little worlds of spiralling wonder, plucked profusion and – wait for it – heart-stopping surprise.
Though some heavy lifting is required of the listener – a level of patience and heightened concentration is demanded to navigate this flow of sound and resonance – we are richly rewarded. Sometimes it feels like a dance between one’s ears and Rondeau’s fingers; there are no bodies, just ears and fingers in love-making sway. By the first of three Ballos by Picchi, we’re fully entrained: our motions are the syncopations and metric deviance; we’ve become the music. It takes a startling amount of intelligence, control, sensitivity and emotional wisdom to make a listener feel this way, feel that they are the music, the story being told. In this regard, Rondeau is a wizard: forget grace, forget melancholy – this is brilliance.