juni 2021


Bach: 'Meins Lebens Licht' Cantatas BWV 45-198 & Motet BWV 118

Collegium Vocale Gent o.l.v. Philippe Herreweghe

Een voortreffelijke aanvulling, rijk aan textuur en kleur, aan de indrukwekkende Bach-catalogus die wordt gecreëerd door Philippe Herreweghe en zijn voortreffelijke Collegium Vocale Gent.

Philippe Herreweghes corpus van cantates van Virgin, Harmonia Mundi en nu PHI vormt een van de meest elegante en bevredigende Bachiaanse opgenomen druppelprogramma's van de afgelopen 30 jaar. Het hoofdwerk is de Trauer Ode, die Collegium Vocale in 1987 opnam, maar die nog steeds mysterieus ongrijpbaar is in de canon gezien zijn geloofsbrieven: een onberispelijk vervaardigde partituur, bewijs van een nauwe samenwerking met de eminente Verlichtingsdichter Gottsched, en zijn voortreffelijke bewaarplaats van bitterzoete verwaandheden over de dood van een gevierde Saksische protestantse koningin in 1727, die doet denken aan de Mattheüs Passion in volle gang. Het is geen verrassing dat Bach veel ervan hergebruikte voor zijn nu verloren gegane Marcus Passion. Het biedt ook een zeldzaam biografisch inzicht in Bach die het voorrecht van de Universitaire Kapellmeister om ‘op eigen terrein’ te componeren opzij zet, toen Bach besefte dat hij de kans had om te schrijven en op te treden voor ‘koninklijke personen, hoge ministers, cavaliers en andere dergelijke bezoekers’.

Het verschil tussen Herreweghes eerdere opname en deze lezing draait helemaal om de sfeer. De delicate beeldspraak van het werk wordt nu liefdevol tentoongesteld met een openlijk verdriet en een ‘in memoriam’ dankbaarheid die genereus is ingebed, in plaats van de bestudeerde terughoudendheid van de oudere versie. De zangers en instrumenten omcirkelen de muziek met collectieve vloeiendheid, van de scherpe texturen van de opening tot de fladderende geluiden van begrafenisklokken die in de wind worden gevangen (in de vierde strofe) en een dansende fuga die het leven van de koningin als voorbeeld voor grote vrouwen uitbeeldt. De instrumentatie is een van de glories van het werk met zijn zachte palet van fluiten, blokfluiten, gamba's, luiten en strijkers. Herreweghe geniet van de schijnbaar eindeloze kleuring en hoe de Ode tegelijkertijd galante gevoeligheden schuwt en aanneemt – maar dan wel geheel volgens Bachs voorwaarden.

Hier staan ​​of vallen eerdere lezingen. Alleen in het laatste deel rust Collegium Vocale te veel op decorum boven ontroering. Elders worden de pezen van de Ode verkend met al het succes van Jürgen Jürgens’ diep ontroerende verslag (Teldec, 11/67 – nla) en, meer recent, Pierre Pierlot en het Ricercar Consort. De solozang is universeel uitstekend en past goed bij de zachtkorrelige declamatie van Gottscheds hervormende taal.

Alsof dat nog niet genoeg is, is de uitvoering van Cantate nr. 45 net zo verheffend als er op plaat bestaat (Richter en Gardiner hebben hier allebei iets bijzonders te zeggen) en het prachtige korte begrafenismotet, O Jesu Christ, meins Lebens Licht, is op maat gemaakt voor Herreweghe. Niemand anders pelt die tactiele homogene frasen met zo'n helderheid en diepgewortelde finesse af als Collegium Vocale.

Philippe Herreweghe’s corpus of cantatas from Virgin, Harmonia Mundi and now PHI constitutes one of the most elegant and satisfying of Bachian recorded drip-feeds over the past 30 years. The main work is the Trauer Ode, which Collegium Vocale recorded back in 1987, yet it still remains mystifyingly elusive in the canon given its credentials: an impeccably crafted score, evidence of a close collaboration with the eminent Enlightenment poet Gottsched, and its exquisite repository of bittersweet conceits on the death of a celebrated Saxon Protestant Queen in 1727, redolent of the St Matthew Passion in full flow. It’s no surprise Bach reused much of it for his now lost St Mark Passion. It also offers a rare biographical insight of Bach elbowing aside the prerogative of the University Kapellmeister to compose ‘on his own patch’ when Bach clocked that he had a chance to write and perform for ‘royal personages, high ministers, cavaliers and other such visitors’.

The difference between Herreweghe’s earlier recording and this reading is all about atmosphere. The work’s delicate imagery is now affectionately exhibited with an open grief and an ‘in memoriam’ gratitude generously embedded, rather than the studied restraint of the older version. The singers and instruments circumnavigate the music with collective fluency, from the pungent textures of the opening to the fluttering sounds of funeral bells caught in the wind (in the fourth stanza) and a dancing fugue depicting the queen’s life as an example for great women. The instrumentation is one of the work’s glories with its soft palette of flutes, recorders, gambas, lutes and strings. Herreweghe relishes its seemingly endless coloration and how the Ode at the same time both eschews and adopts galant sensibilities – but entirely on Bach’s terms.

This is where previous readings stand or fall. Only in the last movement do Collegium Vocale rest too much on decorum ahead of poignancy. Elsewhere, the sinews of the Ode are explored with all the success of Jürgen Jürgens’s deeply moving account (Teldec, 11/67 – nla) and, more recently, Pierre Pierlot and the Ricercar Consort. The solo singing is universally excellent and well suited to the soft-grained declamation of Gottsched’s reforming language.

If this isn’t enough, the performance of Cantata No 45 is as uplifting as exists on record (Richter and Gardiner both have something special to say here) and the exquisite short funeral motet, O Jesu Christ, meins Lebens Licht, is tailor-made for Herreweghe. No one else peels back those tactile homogeneous phrases with quite such luminosity and deep-seated finesse as Collegium Vocale.