mei 2021


Il delirio della passione

Anna Lucia Richter & Ensemble Claudiana o.l.v. Luca Pianca

Anna Lucia Richter belichaamt al het drama en de tragedie van deze Monteverdi-heldinnen met aangrijpende directheid, ondersteund door even expressieve instrumentale collega's.

Voor toegewijde Monteverdianen zijn er geen verrassingen in deze selectie. Stilistisch breed in zijn keuzes, verkent het de grond van de laatste 30 jaar van de lange carrière van de componist door middel van een zorgvuldig gearrangeerde reeks van bekende favorieten.

Devotionele muziek en lichtere madrigalen maken hun opwachting, maar het leeuwendeel van de aandacht is gereserveerd voor de opera's, te beginnen met een luidruchtige vertolking van de proloog van Orfeo (voorafgegaan door wat ongescript tamboerijnwerk), gebracht met een halsbrekende snelheid en gekruid met een wervelwind van geïmproviseerde versieringen in de laatste strofe. Sommige puristen zullen Luca Pianca's benadering van ongeschreven versieringen niet leuk vinden, die de virtuoze leden van het Ensemble Claudiana ongebreidelde vrijheid geeft, en sommigen zullen misschien kritiek hebben op zijn fantasierijke en soms bijna nonchalante houding ten opzichte van instrumentatie. Maar er is geen twijfel mogelijk over de frisheid van Pianca's interpretatieve houding, met zijn vastberadenheid om elk greintje expressief potentieel te extraheren door contrasten van snelheid en dynamiek, en zijn controle over tekstuele details.

Er is ook veel variatie in vocale timbre, bereikt met slechts een handvol zangers. Het laatste duet van Poppea (in feite niet geschreven door Monteverdi) werkt overtuigend, met een goed bij elkaar passende combinatie van stemmen (Dimitri Sinkovsky's countertenor is verfrissend warm en vol), en het Lamento della Ninfa, waarvan de heerlijke openingsharmonische botsingen volledig worden uitgebuit met wat robuuste, gespierde zang van tenoren en bas, wat de perfecte tegenhanger vormt voor het bijna timide, pathetische smeekgebed van de sopraanintrede.

Dit is slechts één van de vele momenten die de optredens van Anna Lucia Richter op deze plaat kenmerken als een soort keerpunt in de geschiedenis van Monteverdiaanse heldinnen, een nieuwe en gefocuste stem, rijk gevarieerd in zijn tonale palet, niet bang om het volledige scala aan menselijke emoties te benutten dat zo dramatisch door de componist is geëtst. Richters heldere, schone, gefocuste toon, precieze dictie en scherpe gevoel voor drama zullen bekend zijn van haar optredens in een indrukwekkend breed scala aan portfolio, dat zich uitstrekt van Schubert-liederen tot Mahlers Wunderhorn-liederen, en Idomeneo tot Henzes Elegy for Young Lovers.

Het hart van haar prestatie op deze opname is ongetwijfeld de klaagzang van Arianna, het enige deel van de opera dat bewaard is gebleven. Met zijn zekere beheersing van de patronen en cadensen van de Italiaanse taal, van Arianna's gekwelde openingskreet tot haar wanhopige, urgente herhalingen van Teseo's naam (het sterke retorische kenmerk dat de secties verbindt en emotionele architectuur biedt), is dit een krachtige lezing. Het is zeker de enige serieuze concurrent in de catalogus van Cathy Berberians klassieke optreden met Nikolaus Harnoncourt uit de jaren 70 (nu op Warner Classics).

For committed Monteverdians, there are no surprises in this selection. Stylistically wide-ranging in its choices, it explores the ground of the last 30 years of the composer’s long career through a carefully arranged sequence of familiar favourites.

Devotional music and lighter madrigals make their appearances but the lion’s share of attention is reserved for the operas, beginning with a rumbustious rendering of the Prologue to Orfeo (prefaced by some unscripted tambourine work), delivered at breakneck speed and spiced with a whirlwind of improvised embellishment in the final strophe. Some purists won’t like Luca Pianca’s approach to unwritten ornamentation, which allows the virtuoso members of the Ensemble Claudiana unbridled freedom, and some may cavil at his imaginative and at times almost cavalier attitude to instrumentation. But there is no doubting the freshness of Pianca’s interpretative stance, with its determination to extract every ounce of expressive potential through contrasts of speed and dynamics, and its control of textual detail.

There is plenty of variety too in vocal timbre, achieved with just a handful of singers. The final duet from Poppea (not in fact written by Monteverdi) works convincingly, with a well-matched pairing of voices (Dimitri Sinkovsky’s countertenor is refreshingly warm and full), and the Lamento della Ninfa, whose delicious opening harmonic clashes are fully exploited with some robust, muscular singing from tenors and bass, providing the perfect foil for the almost timid initial pathetic pleading of the soprano entry.

This is just one moment of many that mark out Anna Lucia Richter’s performances on this record as constituting something of a watershed in the history of Monteverdian heroines, a new and focused voice, richly varied in its tonal palette, unafraid to exploit the full gamut of human emotion so dramatically etched by the composer. Richter’s bright, clean, focused tone, precise diction and keen sense of drama will be familiar from her performances in an impressively wide-ranging portfolio, stretching from Schubert lieder to Mahler’s Wunderhorn songs, and Idomeneo to Henze’s Elegy for Young Lovers.

The heart of her achievement on this recording is undoubtedly the lament from Arianna, the only part of the opera to have survived. With its sure-footed command of the patterns and cadences of the Italian language, from Arianna’s agonised opening cry to her desperate urgent repetitions of Teseo’s name (the strong rhetorical feature that links the sections and provides emotional architecture), this is a powerful reading. It is surely the only serious competition in the catalogue to Cathy Berberian’s classic performance with Nikolaus Harnoncourt from the 1970s (now on Warner Classics).