februari 2021
Händel: Suites pour clavecin
Pierre Hantaï
Met zijn voortreffelijke spel op een heerlijk klinkend instrument (en eentje opgenomen met boeiende helderheid) brengt Pierre Hantaï Händels klavecimbelsuites op verbluffende wijze tot leven.

De bijsluiter bij deze uitgave wijst op een aantal interessante dingen over de ontwikkeling van Händels 'Acht Grote' klavecimbelsuites vanaf het moment dat ze voor het eerst werden gepubliceerd in 1720 tot op de dag van vandaag. Ten eerste, dat ze gemakkelijk tot de meest bewonderde klavecimbelstukken van hun tijd behoorden, in heel Europa; ten tweede, dat ze vervolgens uit de gratie raakten als gevolg van een wijdverbreid gevoel dat ze niet zo de aandacht waard waren als die van Bach; en ten derde, dat Pierre Hantaï zelf van die mening was totdat hij Sviatoslav Richter ontmoette, die, toen hem werd verteld dat hij klavecinist was, hem vroeg 'speel je Händel?', wat hem aanzette tot een heroverweging.
Dus bedankt, Sviatoslav Teofilovich, dat je een van de allerbeste klavecinisten van onze tijd ertoe hebt aangezet de uitdaging aan te gaan om vier van deze suites tot leven te brengen, die meer dan de meeste afhankelijk zijn van het vermogen van een uitvoerder om de grootsheid van het karakter van de muziek te identificeren en totale beheersing van het instrument te gebruiken om het naar voren te brengen. Want vergis je niet, Hantaï doet dit. Zijn uitvoeringen zijn strak en doordacht, vol met brutale kleine trillers en mordents, smaakvolle ritmische ontwrichtingen en een verscheidenheid aan spread-akkoordformuleringen. Ze zijn wonderbaarlijk effectief in de rustigere, langzamere bewegingen, waar zijn instrument lieflijk zingt, maar het bereik van slim gebruikte klavecimbeltechnieken strekt zich ook uit tot de meer extraverte bewegingen, dit keer om energie, momentum, ritmische opwinding en sonisch gewicht op te roepen. De variaties in de D mineur Suite (HWV428) zijn, zoals je zou verwachten, een passend pronkstuk van Hantaï's gecontroleerde virtuositeit, maar de manier waarop hij subtiel een krachtige fuga zoals die van de F majeur Suite (HWV427) kan articuleren om het vorm en incident te geven, of je bloed te roeren met de stevige dansbravoure van de E mineur Gigue (HWV429), doet denken aan (en is misschien zelfs wel meer bekwaam dan) Scott Ross op zijn best.
Last but not least is er zijn drukke en briljante scala aan versieringen, die het geluid kunnen laten opzwellen, een individueel moment kunnen benadrukken of onsamenhangende klavecimbelnoten kunnen transformeren in vioolachtige wervelingen en versieringen. U kunt er zeker van zijn dat deze laatste van hem zijn, want niemand zou ze ooit kunnen opschrijven. En wat zou er perfecter kunnen zijn voor de muziek van de geweldige, impulsieve artiest die Händel was?

The booklet note for this release points out some interesting things about the trajectory of Handel’s ‘Eight Great’ harpsichord suites from the time they were first published in 1720 up to the present day. First, that they were easily among the most admired harpsichord pieces of their time, throughout Europe; second, that they subsequently fell from favour as a result of a widespread feeling that they were not as worthy of attention as Bach’s; and third, that Pierre Hantaï was himself of that mind until he met Sviatoslav Richter, who, when informed that he was a harpsichordist, asked him ‘do you play Handel?’, thereby prompting a rethink.
So thank you, Sviatoslav Teofilovich, for leading one of the very finest harpsichordists of our day to take up the challenge of bringing to life four of these suites, which depend more than most on a performer’s ability to identify the music’s bigness of character and use total mastery of the instrument to bring it out. For make no mistake, Hantaï does this. His performances are clean-cut and thought-out, full of pert little trills and mordents, tasteful rhythmic dislocations and a variety of spread-chord formulations. They are wonderfully effective in the quieter, slower movements, where his instrument sings sweetly, but the range of shrewdly used harpsichord techniques extends into the more extrovert movements too, this time to conjure energy, momentum, rhythmic excitement and sonic weight. The variations in the D minor Suite (HWV428) are, as you might expect, a fitting showpiece of Hantaï’s controlled virtuosity, but the way he can subtly articulate a vigorous fugue such as that of the F major Suite (HWV427) to give it shape and incident, or stir your blood with the sturdy dance swagger of the E minor Gigue (HWV429), is reminiscent of (and perhaps even more accomplished than) Scott Ross at his best.
Last, but not least, there is his busy and brilliant range of ornamentations, which can swell the sound, emphasise an individual moment or transform disjointed harpsichord notes into violin-like swirls and flourishes. You can be sure these last are his own, because nobody could ever write them down. And for the music of the great spur-of-the-moment artist that was Handel, what could be more perfect?