Awards Issue 2022


Bach: 6 Suites a Violoncello Solo Senza Basso

Giuliano Carmignola

Hun schoonheid is zo groot: de cellosuites van Bach zijn vaak door anderen geleend met een subliem effect; deze prachtige set van violist Giuliano Carmignola onthult al hun spiritualiteit.

Bachs Cellosuites, of delen daarvan, hebben gebloeid in versies voor klavecinisten, gambisten, gitaristen, altviolisten en later voor violisten, waarbij Rachel Podgers complete vioolversie de grootste concurrent van Giuliano Carmignola op cd is. Simpel gezegd, de veranderde klankwereld brengt een opwaartse verschuiving van een kwint met zich mee, waarbij, zoals Carmignola in zijn interview in het boekje aangeeft, ‘transpositie noodzakelijk was om dezelfde technisch-muzikale structuur als het origineel te herscheppen’. De enige uitzondering is de Vijfde Suite, waar Bach om scordatura (veranderde stemming) vraagt ​​en waar transcribent Marco Serino op zijn beurt twee versies voorbereidde, één zonder scordatura en één met, wat Carmignola prefereert, grotendeels vanwege het helderdere klankkader dat het hem biedt.

Bij het recenseren van Podgers set merkte Peter Quantrill op dat ze ‘lichtvoetig omgaat met de Courante van nr. 2, waar cellisten diep graven, maar ze zorgt ervoor dat de onhandige akkoorden van het Menuet van dezelfde suite behouden blijven’. Ga dan naar Carmignola’s statige lezing van laatstgenoemde en hoewel de textuur helder blijft, is het gevoel van schurende confrontatie vergelijkbaar met de gedurfde manier van doen van elke cellist. In de Courante is Carmignola weer helemaal op, Podger zachtaardiger en marginaal flexibeler, een trend die steeds weer opvalt bij het vergelijken van de twee sets. Maar er is veel meer aan de hand. Voor de Sarabande van de Vijfde Suite is Carmignola een wenende rouwende bij een naamloos gedenkteken, of zo lijkt het, een treurig passende indruk binnen de grenzen van de lockdown en de tragedie in Oekraïne. Als luisteraar hoef je dat standpunt natuurlijk niet in te nemen, en toch is het gevoel van eenzaamheid heel anders dan Podgers gevoelige vertolking, die hoewel responsief op de noten, Carmignola's tastbare gevoel van een onderliggend verhaal mist. (Als aanvullend bewijs, vergelijk de timing: Podger op 2'29", Carmignola 4'15".)

Contrasten zijn er opnieuw in overvloed in de Zesde Suite, die in D majeur staat, ongeacht welke kant je opkijkt, viool of cello. Carmignola's langgerekte verslag van de Allemande, met goed gerichte versieringen en expressief opgerekte frasering, is buitengewoon mooi. Zijn hoorbare druk op de toets van het instrument versterkt bijna het gevoel van spanning, terwijl de motorische Prelude van de Suite een ritmische scherpte heeft, bijna Bruegel-achtig in zijn uitnodiging om te dansen of te wiegen (wat een onvervalste vreugde brengt deze man over door zijn spel!) die doet denken aan een gospelprediker in volle gang.

Dat brengt me op een punt dat sommigen misschien het hoofd doet schudden in dit fundamenteel seculiere tijdperk. Carmignola is naar eigen zeggen een religieus man: ‘Ik heb het geloof van eenvoudige, nederige mensen, zoals mijn grootmoeder van moederskant en mijn ouders waren’, als ik nogmaals zijn interview in het boekje mag citeren. Nog belangrijker is dat Bach zelf ook ‘eenvoudig geloof’ had. Zouden een van zijn grote meesterwerken denkbaar zijn geweest zonder de grondsteen van spirituele ontzag, of die nu door de denominatie was goedgekeurd of niet? Persoonlijk betwijfel ik het. Carmignola’s spel roept een combinatie op van gebedsmeditatie en aardse dans, basale Bachiaanse geloofsbrieven waarop deze meesterwerken gedijen, ongeacht wie ze bespeelt of op welk instrument. Carmignola zou ongetwijfeld mijn aanbevolen keuze zijn voor een vioolversie van de Suites.

Bach’s Cello Suites, or movements from them, have luxuriated in versions for harpsichordists, gambists, guitarists, viola players and latterly for violinists, with Rachel Podger’s complete violin version being Giuliano Carmignola’s nearest rival on disc. Put simply, the altered sound world entails an upward shift of a fifth, where, as Carmignola points out in his booklet interview, ‘transposition was necessary in order to recreate the same technical-musical structure as the original’. The one exception is the Fifth Suite, where Bach calls for scordatura (altered tuning) and where transcriber Marco Serino in turn prepared two versions, one without scordatura and one with, which Carmignola prefers, largely because of the brighter sound frame that it offers him.

Reviewing Podger’s set, Peter Quantrill remarked that she ‘treads lightly on the Courante of No 2 where cellists dig deep, but she takes care to preserve the ungainly chords of the same suite’s Minuet’. Turn then to Carmignola’s stately reading of the latter and although the texture remains bright, the sense of abrasive confrontation levels with the gutsy manner of any cellist. In the Courante Carmignola is again full-on, Podger gentler and marginally more flexible, a trend that registers again and again when comparing the two sets. But there’s far more to it than that. For the Fifth Suite’s Sarabande Carmignola is a weeping mourner at some unnamed memorial, or so it seems, a sorrowfully apposite impression within the confines of lockdown and the Ukraine tragedy. As a listener you don’t need to take that stand, of course, and yet the sense of aloneness is quite unlike Podger’s sensitive rendition, which although responsive to the notes lacks Carmignola’s palpable feeling of an underlying narrative. (As additional evidence, compare the timings: Podger at 2'29", Carmignola 4'15".)

Contrasts again abound in the Sixth Suite, which is in D major no matter which way you turn, violin or cello. Carmignola’s long-breathed account of the Allemande, with well-aimed ornaments and expressively distended phrasing, is extraordinarily beautiful. His audible pressing on the instrument’s fingerboard almost enhances the sense of tension, whereas the Suite’s motoric Prelude has a rhythmic pungency, almost Bruegel-like in its invitation to dance or sway (what unalloyed joy this man conveys through his playing!) that suggests a gospel preacher in full flow.

Which brings me to a point that may cause some to shake their heads in this fundamentally secular age. By his own admission, Carmignola is a religious man: ‘I have the faith of simple, humble people, as my maternal grandmother and my parents were’, if I may once again quote his booklet interview. Even more significantly, Bach himself also had ‘simple faith’. Would any of his great masterpieces have been conceivable without the founding stone of spiritual awe, whether denominationally sanctioned or not? Speaking personally, I doubt it. Carmignola’s playing conjures a combination of prayerful meditation and earthy dancing, basic Bachian credentials that these masterpieces thrive on, no matter who’s playing them or on what instrument. Carmignola would unquestionably be my recommended choice for a violin version of the Suites.