december 2022
Mahler: Symphony No. 9 (Live)
Bavarian Radio Symphony Orchestra o.l.v. Sir Simon Rattle
Sir Simon Rattle brengt in Mahlers Negende het gevoel van gelegenheid, uniek in het gehoor en fris in de ontdekking, dat alle grote uitvoeringen van deze muziek moeten overbrengen.

In een kwestie van slechts enkele weken voordat deze opname arriveerde voor recensie, had ik het voorrecht om getuige te zijn van twee geweldige (en ik gebruik het woord niet lichtzinnig) Rattle-uitvoeringen: een onvergetelijke Mahler Second bij de BBC Proms en een even onvergetelijke Elgar Second bij de opening van het nieuwe seizoen van het London Symphony Orchestra, een kwestie van dagen later. Nu deze indrukwekkende Mahler Negende met de nieuwste van zijn 'speciale relaties', het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks. Dit alles is een andere manier om te zeggen dat ik Rattle's werk ken vanaf het begin van zijn carrière - en de mijne - en ik kan me geen tijd herinneren dat het vrijer, inzichtelijker, onthullender en urgenter was.
Er zit een spontaniteit en onmiddellijkheid in deze Mahler Negende die voelt alsof het niet voor herhaling vatbaar is. De mentaliteit van een Gramophone-recensie is te vaak standaard in de ‘vergelijkende’ modus, maar dit verslag van Mahlers ogenschijnlijk laatste symfonie komt van de pagina op manieren die zo persoonlijk zijn dat vergelijkingen afschuwelijk leken toen ik luisterde. Ik wou bijna dat het helemaal geen opname was en dat ik het live had meegemaakt – slechts één keer.
Afgezien van de grimas van gestopte hoorns, is er iets geruststellend ‘open’ aan de eerste maten van de muziek, tweede violen die Mahlers vermoeide maar diep troostende eerste onderwerp aanbieden op zo’n manier dat ze communiceren dat de tederheid ervan doordrenkt is met een vreselijk voorgevoel. De urgentie van wat volgt is in sommige opzichten het meest bepalende kenmerk van de uitvoering – in dit eerste deel stort het zich positief in elke onvermijdelijke ineenstorting. Het is moeilijk om de holle dissonantie te beschrijven van een eenzame klarinet en een geschokte fagot die in de nasleep van de tweede omwenteling in de lucht blijven hangen. Er zit een roekeloosheid in de lezing tot en met het moment dat het een muur van trombones raakt (bij het grote ontwikkelingsclimax) en tot stilstand komt. Ik weet niet zeker of ik dat moment ooit zo angstaanjagend heb horen klinken. Dat alles voegt kracht toe aan die 'niemandsland'-momenten waarin de muziek letterlijk geen idee lijkt te hebben welke kant het opgaat, als het ergens naartoe gaat.
Berthold Goldschmidt, Rattles leraar en muze, zag de middelste delen van de Negende als bewijs van alles wat Mahler respectievelijk niet leuk vond aan het provinciale en grote stadsleven. De countrydans van het tweede deel klinkt behoorlijk wanhopig in Rattles handen, strijkstokhakken die dubbel zo hard slaan op die onhandige downbeats, allemaal stampend en slaand in het dansequivalent van de komedie van het leven. Een bijzonder norse altviool vindt het zwaar om te gaan terwijl de muziek uit de hand loopt.
Het 'Rondo-Burleske' is als niets anders bij Mahler. Een stedelijke wreedheid markeert het contrapunt (voorloper van de opening van Bartóks Miraculous Mandarin, denk ik altijd) – een barokachtige formaliteit die op straat is gegroeid. Jochums oude orkest heeft zelden zo 21e-eeuws geklonken. En Rattle maakt echt kapitaal van die tedere voorspelling van het afscheidslied van het laatste deel, maar dan nog meer van de spottende klarinet die het zo wreed parodieert.
De diepte van de expressie van de Beierse strijkers is een welkome omhelzing te midden van de oprukkende duisternis van het laatste deel – maar wat hier echt vertelt, is de frasemobiliteit, het gevoel dat het deel zichzelf blijft regenereren totdat een haperende puls halverwege wijst op de onvermijdelijke desintegratie. Expansief in Mahler gaat niet over stilstaan. Weinigen kunnen wegkomen met het doen van een Bernstein op deze beweging (zijn langdurige afdaling in amorfheid is uniek somber) en onnodig te zeggen dat Rattle zachter, veel zachter, deze goede nacht ingaat.
De Rattle-renaissance gaat door – of is het pas net begonnen?

In a matter of only weeks before this recording arrived for review I’d been privileged to witness two great (and I don’t use the word lightly) Rattle performances: an unforgettable Mahler Second at the BBC Proms and an equally unforgettable Elgar Second at the opening of the London Symphony Orchestra’s new season a matter of days later. Now this impressive Mahler Ninth with the latest of his ‘special relationships’, the Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks. All this is another way of saying that I have known Rattle’s work from the beginning of his career – and mine – and I cannot remember a time when it was freer, more insightful, more revealing and more urgent.
There’s a spontaneity and immediacy about this Mahler Ninth that feels like it’s not for repetition. A Gramophone reviewers’ mindset is too often by default in ‘comparison’ mode but this account of Mahler’s ostensibly last symphony comes off the page in ways that are so personal that while I was listening comparisons seemed odious. I almost wish that it wasn’t a recording at all and that I’d experienced it live – just once.
The grimace of stopped horns apart, there’s something reassuringly ‘open’ about the first bars of music, second violins offering up Mahler’s weary but deeply consoling first subject in such a way as to communicate that its tenderness is infused with a terrible foreboding. The urgency of what follows is in some ways the single most defining feature of the performance – in this first movement it positively hurtles into each inevitable collapse. It’s hard to describe the hollow dissonance of a lone clarinet and shell-shocked bassoon left hanging in the aftermath of the second upheaval. There is a recklessness to the reading up to and including the moment it hits a wall of trombones (at the big development climax) and is brought to a grinding halt. I’m not sure I’ve heard that moment sound quite so terrifying. All of which adds potency to those ‘no man’s land’ moments where the music quite literally seems to have no idea which way, if anywhere, it is headed.
Berthold Goldschmidt, Rattle’s teacher and muse, thought of the Ninth’s middle movements as evidence of everything Mahler disliked about provincial and big city life respectively. The country dancing of the second movement sounds pretty desperate in Rattle’s hands, bow heels doubling down on those clumsy down-beats, all stomping and slapping in the dance equivalent of the comedy of life. An especially gruff viola finds it heavy going as the music spins out of control.
The ‘Rondo-Burleske’ is like nothing else in Mahler. An urban savagery marks out the counterpoint (precursor to the opening of Bartók’s Miraculous Mandarin, I always think) – a Baroque-like formality grown streetwise. Jochum’s old orchestra has rarely sounded so 21st-century. And Rattle really makes capital of that tender premonition of the valedictory last movement but then even more so the derisive clarinet which so cruelly parodies it.
The depth of expression from the Bavarian strings is a welcome embrace amid the encroaching darkness of the last movement – but what really tells here is the phrasal mobility, the sense that the movement keeps regenerating itself until a faltering pulse signalled halfway through points to the inevitable disintegration. Expansive in Mahler is not about standing still. Few can get away with doing a Bernstein on this movement (his protracted descent into amorphousness is uniquely bleak) and needless to say Rattle goes gentler, much gentler, into this good night.
The Rattle renaissance continues – or has it just begun?