november 2022
Karol Szymanowski: Piano Works
Krystian Zimerman
Het is altijd een voorrecht om Krystian Zimerman op de plaat te horen, en dit programma met Szymanowski’s muziek – opgenomen aan weerszijden van een interval van 15 jaar – is voorspelbaar verbluffend.

De match-up van een (zo niet dé) toonaangevende Poolse pianist met een (zo niet dé) toonaangevende Poolse componist uit de 20e eeuw is zo voor de hand liggend dat het misschien een verrassing is dat dit nog niet eerder is gebeurd. Dat is het ook, want Zimerman maakte zijn opname van Masques – misschien wel Szymanowski’s meest opvallende pianowerk – al in 1994. Maar het heeft tot nu toe geduurd voordat hij complementair repertoire vond dat, zoals hij het zelf zegt, ‘de essentie’ van de componist zou laten zien.
De Op 1 Preludes zijn een duidelijk startpunt, de selectie van vier van de tien illustreert effectief de wortels van de muzikale taal van de tienercomponist in Chopin en Scriabin. Zimermans liefdevol vormgegeven verslagen zouden aan de aarzelende, zelfs slaapverwekkende kant van de Andante en Moderato markeringen kunnen worden beschouwd, maar als het niet anders is, dienen ze om de embryonale zwoele, fladderende stemmingen naar voren te brengen waarvoor Szymanowski al snel zijn eigen unieke stem zou vinden.
Met de Masques van 1915 was Szymanowski overgestapt op – en voorbij – de stijlen van Debussy en Ravel, en mengde ze soms met Stravinsky en de vroege Prokofiev. Structuur is hier vrijwel opgelost in kleur en flitsende, kwikzilverachtige gebaren. Zimerman heeft alle scherpzinnigheid en behendigheid die vereist zijn, om nog maar te zwijgen van kracht en behendigheid. Hij voegt zich zo bij mensen als Anderszewski en Richter (die volgens mij alleen het tweede en derde van de drie stukken opnamen) op het hoogtepunt van exponenten, waardoor de louter uitstekende Tiberghien een beetje flauw klinkt.
Vijftien jaar later, in de Op 50 Mazurkas, is de razernij enigszins bekoeld, om te worden vervangen door verzwakte (eindelijk mag ik dat woord gebruiken!) lyriek en een paar tinten Bartók, die tegen die tijd had begrepen wat Szymanowski deed. Veel hangt hier af van het vermogen om piano's en pianissimo's, tenuto's, semi-staccato's en accenten te laten spreken met welsprekendheid en verleidelijke gratie. Hamelin heeft die kwaliteit maximaal, maar als ik echt op de proef word gesteld, zou ik de palm, met een fractie van een seconde, aan Zimerman toekennen.
De Op 10 Variations on a Polish Folk Theme, die als laatste op het programma staat, brengt ons terug naar de studententijd van de componist, 11 of 12 jaar vóór de Masques. Intrinsiek is het misschien wel het minst interessante van de stukken op de schijf, omdat het schaamteloos is geschreven voor effect en overdaad, en soms zelfs met een knipoog (zoals markeringen als poco buffo ons vertellen). Toch herinnert het ons ongetwijfeld aan de opmerkelijke afstand die Szymanowski aflegde tussen de Variaties en Masques. Zimerman strooit er net zoveel fantasie, expressieve vrijheid en subtiliteit mee als met de rest van het programma, en doet uitstekend werk door de texturen op te ruimen, geholpen door de voorspelbaar eersteklas opnamekwaliteit. Heeft Zimerman meer Szymanowski gepland? We kunnen alleen maar hopen.

The match-up of a (if not the) leading Polish pianist with a (if not the) leading 20th-century Polish composer is so obvious that it may come as a surprise that it has not happened before. In fact it has, because Zimerman made his recording of Masques – arguably Szymanowski’s most striking piano work – back in 1994. But it has taken until now for him to find complementary repertoire that would, as he puts it, show ‘the essence’ of the composer.
The Op 1 Preludes are an obvious starting point, the selection of four out of 10 effectively illustrating the roots of the teenage composer’s musical language in Chopin and Scriabin. Zimerman’s lovingly shaped accounts might be thought on the hesitant, even soporific side of the Andante and Moderato markings, but if nothing else they serve to bring out the embryonic sultry, fluttering moods for which Szymanowski would soon find his own unique voice.
With the Masques of 1915, Szymanowski had moved on to – and past – the styles of Debussy and Ravel, blending them at times with Stravinsky and early Prokofiev. Structure is all but dissolved here into colour and darting, mercurial gesture. Zimerman has all the quick-wittedness and nimbleness called for, not to mention power and agility. He thus joins the likes of Anderszewski and Richter (who I think only recorded the second and third of the three pieces) at the pinnacle of exponents, leaving the merely excellent Tiberghien sounding a little pale.
Fifteen years on, in the Op 50 Mazurkas, the frenzy has cooled somewhat, to be replaced by etiolated (finally I get to use that word!) lyricism and a few shades of Bartók, who by that time had taken cognisance of what Szymanowski was doing. Much here hangs on the ability to make pianos and pianissimos, tenutos, semi-staccatos and accents speak with eloquence and seductive grace. Hamelin has that quality to the max, but if absolutely pushed I would award the palm, by a fraction, to Zimerman.
Placed last on the programme, the Op 10 Variations on a Polish Folk Theme takes us back to the composer’s student days, 11 or 12 years before Masques. Intrinsically it may be the least interesting of the pieces on the disc, since it is unashamedly written for effect and excess, some of it tongue-in-cheek (as markings such as poco buffo tell us). Yet it undoubtedly reminds us of the remarkable distance Szymanowski travelled between the Variations and Masques. Zimerman lavishes as much fantasy, expressive freedom and subtlety on it as on the rest of programme, doing a superb job in decluttering the textures, helped by predictably first-rate recording quality. Does Zimerman have more Szymanowski planned? We can only hope.