november 2022
The Playhouse Sessions
Barokksolistene o.l.v. Bjarte Eike
Bjarte Eike en zijn Barokksolistene benaderen deze muziek en haar culturele context met open hart en geest. Zie hoe Bjarte Eike het album bespreekt op een recente Gramophone-podcast.

De Alehouse Sessions van de Noorse violist Bjarte Eike zijn een soort klassiek sjibbolet geworden – een muzikaal geheim na werktijd dat een cult-aanhang en evangelisch enthousiasme heeft geïnspireerd.
Als je de groep live ziet, word je meteen bekeerd tot hun eclectische, onconventionele vorm van barok-folk crossover: de vrij stromende ‘sets’, het dansen, de flessen bier, het speelse geklets met het publiek. Hun debuutopname (17/9) was een muzikaal feest vol dansen, scharrels en dronken vechtpartijen. Het vervolg is een veel milder en beleefder gebeuren, maar heeft niets van de vrolijke, idiosyncratische geest van het origineel verloren.
Eike en zijn muzikanten ruilen het bierhuis in voor het theater – bijna. Geïnspireerd door Cromwells Engeland, toen de sluiting van het theater de muziekindustrie ondergronds dreef, stellen ze zich een avond in de kroeg voor waarin werkloze hofmuzikanten uit Londen zich mengen met de lokale bevolking, en een spontaan recital creëren van alles van Purcell tot zeemansliederen, jigs en volksliederen, en zelfs wat gesproken drama.
De natuurlijke verwantschappen tussen Purcells cirkelende grondbassen en jazzriffs, tussen barok rasp en de ongedaan gemaakte, informele toon van volksmuziek zijn grondig onderzocht door andere groepen. Het succes van deze specifieke behandelingen – van episodes uit The Fairy Queen, Dido and Aeneas en Come ye sons of art, evenals de onvermijdelijke ‘Music, for a while’ – is hun gemak. Ritmes pulseren misschien iets duidelijker, pizz-snaren vervangen de gestreken snaren, syncopering zwelt soms sterker aan, zangers lokken en zingen en projecteren zuiver, maar er is geen moeiteloze of puntige herschrijving, alleen een zachte vervaging van genregrenzen (plus wat serieus stijlvol spel en zang van alle betrokkenen).
Het helpt dat de 'sets' het ene werk onmerkbaar in het andere laten overgaan, waardoor we van (bijvoorbeeld) het preludium tot akte 5 van The Fairy Queen rechtstreeks in de zachte groove van een Noorse volksdans terechtkomen.
Het repertoire - een selectie van Engelse en continentale volksliederen en -dansen, waarvan er veel door Eike zijn gearrangeerd, afgewisseld met stukjes Dowland en Purcell - bewandelt vergelijkbaar terrein als 'The Alehouse Sessions'. Maar er zijn enkele interessante verschillen. Een uitgebreide groep – van negen naar elf artiesten – geeft ons niet alleen meer variatie in textuur, maar voegt ook vrouwen toe (celliste Judith-Maria Blomsterberg en sopraan Berit Norbaken, diens uitvoering prachtig schoon en ongemanierd). We krijgen ook nieuw gecomponeerde werken van Eike zelf – voornamelijk Shakespeare-settings – die onopvallend opgaan in de heersende stijl en helpen het brede verhaal in de vorm van A Midsummer Night’s Dream te schetsen.
Het is moeilijk om de vinger te leggen op de onderscheidende aantrekkingskracht van het ensemble, maar het lijkt een soort vreemde omgekeerde alchemie te zijn. Dit zijn deskundige muzikanten die hun professionele hoed afzetten en zich mengen waar nodig, meerdere instrumenten bespelen en allemaal zingen als koor en solisten, waardoor een uitvoering ontstaat die misschien niet authentiek is in strikt historische zin, maar absoluut authentiek aanvoelt voor de geest van de periode en van de spelers – toen en nu.

Norwegian violinist Bjarte Eike’s Alehouse Sessions have become something of a classical shibboleth – an after-hours musical secret that has inspired a cult following and evangelical enthusiasm.
To see the group live is to be instantly converted to their eclectic, offbeat brand of Baroque-folk crossover: the free-flowing ‘sets’, the dancing, the bottles of beer, the playful banter with the audience. Their debut recording (9/17) was an all-out musical party, wild with dances, dalliances and drunken brawls. The follow-up is an altogether mellower and more polite affair but has lost none of the original’s joyful, idiosyncratic spirit.
Eike and his musicians swap the alehouse for the playhouse – almost. Taking inspiration from Cromwell’s England, when the closure of the theatre drove music-making underground, they imagine an evening in the tavern in which London’s out-of-work court musicians mingle with locals, creating a spontaneous recital of everything from Purcell to sea-shanties, jigs and folk songs, and even some spoken drama.
The natural affinities between Purcell’s circling ground basses and jazz riffs, between Baroque rasp and folk music’s undone, informal tone have been thoroughly explored by other groups. The success of these particular treatments – of episodes from The Fairy Queen, Dido and Aeneas and Come ye sons of art, as well as the inevitable ‘Music, for a while’ – is their ease. Rhythms might pulse a little more noticeably, pizz strings replace bowed ones, syncopation sometimes swells stronger, singers coax and croon as well as project cleanly, but there’s no effortful or pointed rewriting, just a gentle blurring of genre boundaries (plus some seriously stylish playing and singing from all concerned).
It helps that the ‘sets’ allow one work to dissolve imperceptibly into another, taking us from (for example) the Prelude to Act 5 of The Fairy Queen straight into the gentle groove of a Norwegian folk dance.
The repertoire – a selection of English and continental folk songs and dances, many arranged by Eike, interspersed with bits of Dowland and Purcell – treads similar ground to ‘The Alehouse Sessions’. But there are some interesting differences. An expanded group – up from nine to 11 performers – not only gives us more textural variety but also adds women (cellist Judith-Maria Blomsterberg and soprano Berit Norbaken, the latter’s delivery beautifully clean and unmannered). We also get newly composed works by Eike himself – Shakespeare settings, mostly – that blend unobtrusively into the prevailing style and help outline the broad A Midsummer Night’s Dream-shaped narrative.
It’s hard to put your finger on the ensemble’s distinctive appeal but it seems to be a sort of strange reverse alchemy. These are expert musicians who take off their professional hats and muck in as needed, playing multiple instruments and all singing both as chorus and soloists, creating a performance that may not be authentic in a strict historical sense but feels absolutely authentic to the spirit of the period and of players – as then, and as now.