november 2022
Bruckner: Symphony No. 4
London Symphony Orchestra o.l.v. Sir Simon Rattle
‘Een prachtig gearticuleerde, vrij vloeiende uitvoering’, zo beschrijft Richard Osborne dit fascinerende en scherpzinnige verslag van Bruckners Vierde symfonie.

Deze uitzonderlijke nieuwe opname van Bruckners Vierde symfonie is des te opmerkelijker als je bedenkt hoe zelden het LSO zich in de loop der jaren met dit repertoire heeft beziggehouden, laat staan het heeft opgenomen. Dit is natuurlijk niet Simon Rattles eerste opname van de Vierde; en we mogen ook niet vergeten dat de symfonie al sinds het begin van de jaren zeventig in zijn repertoire zit – een nog langere periode dan die van Christian Thielemann, wiens eveneens opmerkelijke, zij het heel andere, opname van de Wiener Philharmoniker vorig jaar om deze tijd werd uitgebracht.
Rattles verslag van de Berliner Philharmoniker uit 2006 was breed opgezet, met een voorspelbaar zware sonische massa die niet bijzonder goed werd opgenomen door EMI. De nieuwere versie is precies het tegenovergestelde: een prachtig gearticuleerde, vrij vloeiende uitvoering, ondersteund door een puls die in alle vier de delen in het bereik van de 62-68 metronoommarkering blijft. Bruno Walter deed iets soortgelijks in een laat verzamelde en verstandig geleide opname uit 1960 in Los Angeles, hoewel Rattle's controle over de puls superieur is aan die van Walter, terwijl het spel van het LSO dat van CBS's willekeurig samengestelde Columbia SO ver overtreft.
Het spel hier heeft een verfijning en gratie die elk van de toonaangevende Duitse orkesten van vandaag de dag moeilijk zou kunnen evenaren. En dit is niet alleen een kwestie van ritme en frase. Zelden, of ooit, heb ik een uitvoering van de Vierde gehoord die zo zorgvuldig aandacht besteedt aan het grote aantal pianissimo en drievoudige piano markeringen in de partituur. Waren dit een tactiek om de onhandelbare orkesten van vroeger te temmen, of een integraal onderdeel van Bruckners muzikale visie? Het laatste, zou ik denken, na het horen van deze specifieke uitvoering.
Wat de opname betreft, wie had gedacht dat een concert- en repetitieruimte met 400 zitplaatsen, LSO St Luke’s, een geschikte plek zou zijn om een Bruckner-symfonie op te nemen? In het geval past het als gegoten bij de uitvoering. De subtiliteit en, waar nodig, gecontroleerde kracht van het spel van het LSO worden door de Classic Sound-technici met een vaardigheid gevangen waardoor de zaal groter lijkt dan hij is, terwijl er niets verloren gaat van de uiterst belangrijke intimiteit van de instrumentale toets die een cruciaal onderdeel is van de aantrekkingskracht van de uitvoering.
Naar alle schijn is de Vierde de meest vastgelegde van de Bruckner-symfonieën, ondanks dat het in werkelijkheid de meest uitgebreid aangepaste is. We krijgen een glimp van enkele van die aanpassingen op de tweede cd van de nieuwe set, die de wijzigingen in kaart brengt die Bruckner heeft aangebracht na zijn besluit om de originele partituur uit 1874 opnieuw te maken. Deze omvatten een nieuwe en binnenkort te verwerpen Scherzo en Trio uit 1876 – ‘misschien wel de slechtste compositie van Bruckners volwassenheid’, schrijft Robert Simpson, een mening die Stephen Johnson niet helemaal deelt in een karakteristiek beschaafd essay in een boekje – en Bruckners eerste poging om het ‘finale’-probleem op te lossen met de zogenaamde Volksfest (‘Volksfeest’) finale van 1878.
Ik weet niet zeker hoe nuttig dit alles is voor de algemene verzamelaar. Het Volksfest is eerder opgenomen (hoewel niet zo goed), terwijl het Bruckners ingekorte versie is van de 'laatste' finale (een 62-maten tellende versie die begint 12 maten na fig O in de Nowak-editie) die op schijf 1 wordt gebruikt. Om de symfonie in zijn gebruikelijke 'complete' vorm te horen, moet je schijf 1 tracks 1-3 afspelen, gevolgd door schijf 2 track 4.
Die beslissing, en alle andere hier, zijn gebaseerd op een nieuwe 'Urtext' uit 2021, bewerkt door Benjamin-Gunnar Cohrs. Welke verschillen er zijn, is moeilijk te achterhalen, aangezien de editie momenteel alleen beschikbaar is voor verhuur aan dirigenten, orkesten en platenmaatschappijen. De nieuwe set wordt, overbodig om te zeggen, aangekondigd als een 'wereldpremière-opname'.
Vergeet dus edities en geniet in plaats daarvan van wat het beste verslag van een Bruckner-symfonie in de 110 jaar durende opgenomen geschiedenis van het LSO moet zijn.

This exceptional new recording of Bruckner’s Fourth Symphony is the more remarkable when one considers how rarely down the years the LSO has engaged with this repertoire, let alone recorded it. This is not, of course, Simon Rattle’s first recording of the Fourth; nor should we forget that the symphony has been in his repertoire since the early 1970s – an even longer span of time than that enjoyed by Christian Thielemann, whose similarly remarkable, albeit very different, Vienna Philharmonic recording was released this time last year.
Rattle’s 2006 Berlin Philharmonic account was broadly paced, with a predictably weighty sonic mass that was not especially well recorded by EMI. The newer version is the very reverse: a beautifully articulated, free-flowing performance, underwritten by a pulse that remains in the 62-68 metronome-mark range throughout all four movements. Bruno Walter did something similar in a late-gathered and wisely led 1960 Los Angeles recording, though Rattle’s control of pulse is superior to Walter’s, while the playing of the LSO far outshines that of CBS’s randomly assembled Columbia SO.
The playing here has a refinement and grace that any of today’s leading German orchestras would be hard-pressed to match. Nor is this merely a matter of rhythm and phrase. Rarely, if ever, have I heard a performance of the Fourth that pays such careful attention to the score’s vast number of pianissimo and triple piano markings. Were these a tactic to tame the unruly orchestras of old, or part and parcel of Bruckner’s musical vision? The latter, I’d think, after hearing this particular performance.
As to the recording, who would imagine that a 400-seat concert and rehearsal venue, LSO St Luke’s, would be a suitable place in which to record a Bruckner symphony? In the event, it fits the performance like a glove. The subtlety and, where necessary, controlled power of the LSO’s playing is caught by the Classic Sound engineers with a skill that makes the hall seem bigger than it is, while losing nothing of the all-important intimacy of instrumental touch that’s a crucial part of the performance’s appeal.
To all outward appearances, the Fourth is the most settled of Bruckner symphonies, despite being in reality the most extensively modified. We’re given a glimpse of some of those modifications on the new set’s second CD, which charts changes made by Bruckner after his decision to remake the original 1874 score. These include a new and soon to be discarded 1876 Scherzo and Trio – ‘perhaps the worst composition of Bruckner’s maturity’ writes Robert Simpson, a view not entirely shared by Stephen Johnson in a characteristically civilised booklet essay – as well as Bruckner’s first attempt at solving the ‘finale’ problem with the so-called Volksfest (‘People’s festival’) finale of 1878.
I’m not sure how useful all of this is to the general collector. The Volksfest has been recorded before (though not as well), while it’s Bruckner’s cut version of the ‘final’ finale (a 62-bar cut beginning 12 bars after fig O in the Nowak edition) that’s used on disc 1. To hear the symphony in its usual ‘complete’ form you need to play disc 1 tracks 1-3 followed by disc 2 track 4.
That decision, and all others here, are based on a new 2021 ‘Urtext’ edited by Benjamin-Gunnar Cohrs. What differences there are is difficult to ascertain, given that the edition is currently available only for hire to conductors, orchestras and recording companies. The new set, needless to say, is billed as a ‘world premiere recording’.
So forget editions and enjoy instead what must be the finest account of a Bruckner symphony in the LSO’s 110-year-long recorded history.