augustus 2022
Holmboe: String Quartets, Vol. 2
Nightingale String Quartet
Het briljante Nightingale Quartet zet zijn verkenning en pleidooi voor Holmboe’s muziek voort met dit prachtig uitgevoerde programma, inclusief zijn laatste gedachten over het medium.

Het eerste deel (3/21) van het Nightingale Quartet begon met Holmboe's eerste gepubliceerde kwartet, Opus 46, en dit tweede deel eindigt met zijn laatste gedachten over het medium, het Quartetto sereno. Holmboe begon in het late voorjaar van 1996, twee maanden voor zijn dood, en slaagde er slechts in om twee delen te schetsen, een rustig, openend Adagio rond een meer geanimeerd Con fuoco middendeel, gevolgd door een aanvankelijk pizzicato scherzo gemarkeerd Allegro, dat Adagio afsluit. Holmboe's voormalige student en goede vriend Per Nørgård vormde de schetsen in 1997 om tot het huidige tweeluik en ik kan geen betere beschrijving van het resultaat geven dan de zijne: 'een korte, prachtige en ontroerende epiloog'.
In een steeds krankzinniger wordende wereld is er veel te zeggen voor de gezond verstand van Holmboe's muziek. De belangrijkste werken hier zijn het Tweede en Veertiende Kwartet. Nr. 2 (1949) is in sommige opzichten het heldere hart van die eerste groep kwartetten, een ontspanning (soort van – er is genoeg drama) die de Bartókiaanse landschappen van het Eerste verder verkent, niet in de laatste plaats in de boogachtige structuur van de vijf delen. Daarentegen is het verrukkelijke en zacht quixotische Veertiende (1975), een van de meest direct aansprekende van zijn latere kwartetten, gegoten in zes korte delen: langzaam-snel-snel-langzaam-snel-snel.
De baanbrekende opnames van het Kontra Quartet uit de jaren negentig zijn nog steeds de enige beschikbare concurrentie voor alle drie de kwartetten, en hoe goed ze ook zijn, die van de Nightingale zijn nog beter. Net als bij Vol. 1 vangt Dacapo's warmere geluid de vollere, rijkere toon van de Nightingale prachtig vast; de Kontras klinken in vergelijking daarmee hard en dun. De Nightingales zijn ook minder klinisch dan hun voorgangers, en betalen dividenden uit in hun strakkere verslag van No 2, met de opening Allegro fluente echt fluente. De Nightingales nemen een uitgebreidere route door de Veertiende (met bijna drie minuten) en zijn ook duidelijk langzamer in de opening van de Sereno Adagio. Dit zijn dus nieuwe, originele interpretaties van een van de verborgen pareltjes van Denemarken, waar ze welverdiend licht op werpen.

The Nightingale Quartet’s first volume (3/21) opened with Holmboe’s first published quartet, Op 46, and this second concludes with his final thoughts on the medium, the Quartetto sereno. Started in late spring 1996, two months before his death, Holmboe only managed to sketch two movements, a tranquil, opening Adagio surrounding a more animated Con fuoco central section, succeeded by an initially pizzicato scherzo marked Allegro, which concludes Adagio. Holmboe’s former student and great friend Per Nørgård fashioned the sketches into the present diptych in 1997 and I can provide no better description of the result than his: ‘a short, beautiful and moving epilogue’.
In an increasingly mad world, there is much to be said for the sanity of Holmboe’s music. The principal works here are the Second and Fourteenth Quartets. No 2 (1949) is in some respects the bright heart of that first group of quartets, a relaxation (of sorts – there is plenty of drama) that explored further the Bartókian landscapes of the First, not least in the arch-like structure of its five movements. By contrast, the delightful and gently quixotic Fourteenth (1975), one of the most immediate in appeal of his later quartets, is cast in six short movements: slow-fast-fast-slow-fast-fast.
The Kontra Quartet’s pioneering 1990s recordings remain the only available competition for all three quartets, and fine as they remain, the Nightingale’s are finer still. As with Vol 1, Dacapo’s warmer sound captures the Nightingale’s fuller, richer tone wonderfully; the Kontras sound hard and thin by comparison. The Nightingales are less clinical than their predecessors, too, paying dividends in their tauter account of No 2, with the opening Allegro fluente truly fluente. The Nightingales take a more expansive route through the Fourteenth (by almost three minutes) and are also markedly slower in the Sereno’s opening Adagio. These, then, are new, original interpretations of one of Denmark’s hidden gems, on which they are casting much-deserved light.